2.4.1 Je kunt van een aantal bekende oplossingen aangeven of ze zuur of basisch zijn.
2.4.2 Je kunt eigenschappen en toepassingen van zure en basische oplossingen noemen.
2.4.3 Je kunt het verband beschrijven tussen de concentratie van zure en basische oplossingen en de pH.
2.4.4 Je kunt met een indicator bepalen of een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
2.4.5 Je kunt veilig werken met chemicaliën met het gevarensymbool ‘niet mengen’.