3.8 Grammatica woordsoorten ( 3.7 opfrissen)

Goedemorgen

  • Leesboek
  • Lesboek
  • Schrift & pen 
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Goedemorgen

  • Leesboek
  • Lesboek
  • Schrift & pen 

Slide 1 - Slide



Les 1 

  • Hoofdstuk 3.7
Lijdende en bedrijvende vorm
Les 2

  • 3.8
Soorten werkwoorden

Les 3
  • 3.9 Spelling

Slide 2 - Slide

Opfrissen!

Slide 3 - Slide

Wat weet je van de bedrijvende en lijdende vorm?

Slide 4 - Open question

Welke zin staat in de lijdende vorm?
A
Hans heeft mijn jas gisteren per ongeluk meegenomen.
B
Mijn jas is gisteren per ongeluk door Hans meegenomen.
C
Hans zou mijn per ongeluk hebben meegenomen.
D
Hans zal mijn jas per ongeluk gaan meenemen

Slide 5 - Quiz

'Ik schonk de thee in' wordt in de lijdende vorm ...
A
Ik heb de thee ingeschonken
B
De thee werd door mij ingeschonken
C
Ik schenk de thee in
D
De thee wordt door mij ingeschonken

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je een lijdende vorm?
A
Je maakt van het onderwerp een lijdend voorwerp
B
Je maakt van het meewerkend voorwerp een lijdend voorwerp
C
Je zet de bijwoordelijke bepaling achteraan
D
Je maakt van het lijdend voorwerp het onderwerp

Slide 7 - Quiz

De lijdende vorm maak je met de hulpwerkwoorden ...

Slide 8 - Open question

Wat is het hulpwerkwoord van de lijdende vorm in de onvoltooide tijd?
A
Worden
B
Zijn

Slide 9 - Quiz

Welk woord attendeert je op de lijdende vorm?
A
met
B
door
C
bij
D
aan

Slide 10 - Quiz

Zet om naar de lijdende vorm:
Kim zal haar haren gewassen hebben
A
De haren zijn door Kim gewassen
B
De haren waren door Kim gewassen
C
De haren zouden door Kim gewassen zijn.
D
De haren zullen door Kim gewassen zijn

Slide 11 - Quiz

'Ik heb hem gezien.' wordt in de lijdende vorm 'Hij ... door mij gezien.'

Slide 12 - Open question


3.8 grammatica woordsoorten


Lesdoelen
Ik leer:
  • De soorten werkwoorden herkennen en gebruiken

Slide 13 - Slide

"Waarom moeten we dit weten?"

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Jullie antwoord!

Slide 16 - Open question

Wat kun je vertellen over het koppelwerkwoord?

Slide 17 - Open question

Wat kun je vertellen over het zelfstandig werkwoord?

Slide 18 - Open question

Wat kun je vertellen over het hulpwerkwoord?

Slide 19 - Open question

Zelfstandig werkwoord (zww)
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)

Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 20 - Slide

Koppelwerkwoord

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 21 - Slide

Een zelfstandig werkwoord zit nooit samen (in een enkelvoudige zin) met een koppelwerkwoord. 

Slide 22 - Slide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

Welke werkwoorden zie je hier?


-

-

Slide 23 - Slide

Mijn vader heeft het hek geschilderd

- heeft

- geschilderd


Welke is het belangrijkst? Oftewel: Welke geeft de actie/handeling weer?

Slide 24 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 25 - Slide

Een hulpwerkwoord
A
zegt iets over een zelfstandig naamwoord
B
staat niet in een zin
C
bestaat niet
D
ondersteunt het sterke werkwoord

Slide 26 - Quiz

Wat is het hulpwerkwoord?
Wie is naar dat concert geweest?
A
geweest
B
is

Slide 27 - Quiz


Ik heb dat altijd al willen kopen.
Hulpwerkwoord...
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 28 - Quiz

Wat is het koppelwerkwoord?
Karel schijnt jarig te zijn.

Slide 29 - Open question

Ik ben naar huis GELOPEN.
A
koppelwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 30 - Quiz

Ik HEB gegeten.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 31 - Quiz

Dat boek van jou LIJKT me erg goed.

A
hulpwerkwoord
B
koppelwerkwoord
C
zelfstandig werkwoord

Slide 32 - Quiz

Jacob IS een oplettende leerling.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
koppelwerkwoord

Slide 33 - Quiz

Hij is altijd al een opschepper geweest.
A
is = kww geweest = kww
B
is = kww geweest = hww
C
is = hww geweest = kww
D
is = hww geweest = hww

Slide 34 - Quiz