hst 2 frans 2ha

Dit gaan we deze les behandelen
  • De woorden en zinnen van hoofdstuk 2 oefenen
  • We gaan vertellen wat je hebt gedaan door middel van de passe composé
  • We gaan ook oefen met de present 
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Dit gaan we deze les behandelen
  • De woorden en zinnen van hoofdstuk 2 oefenen
  • We gaan vertellen wat je hebt gedaan door middel van de passe composé
  • We gaan ook oefen met de present 

Slide 1 - Slide

Doelen!
  1. Aan het einde van deze les moet je al heel veel woorden en zinnen weten die je hebt geoefend.
  2.  Je moet met de passe composé kunnen vertellen wat je hebt gedaan.
  3.  Je moet begrijpen hoe je moet vervoegen met de present.

Slide 2 - Slide

voyager
la vache
quelques
encore
la chaise
reizen
de koe
nog
de stoel
enkele

Slide 3 - Drag question

wat is "doorbrengen" in het frans
A
choisir
B
passer
C
exister
D
content

Slide 4 - Quiz

Wat is "autre" in het nederlands
A
wachten
B
actief
C
nemen
D
andere

Slide 5 - Quiz

Wat is "gescheiden" in het frans
A
divorcé
B
rigoler
C
dormir
D
prendre

Slide 6 - Quiz

wat is "aider" in het nederlands
A
de neef
B
helpen
C
dus
D
de berg

Slide 7 - Quiz

Waar woon Jij?
Heb jij een dier?
Woon jij in een huis?
Hoe vind jij jouw slaapkamer?
Tu as un animal?
Tu habites où?
Comment tu trouves ta chambre?
Tu habites dans une maison?

Slide 8 - Drag question

In welke volgorde hoort de zin "Ik vind mijn slaapkamer leuk, hij is groot"
A
J'aime ma chambre bien, elle est grande.
B
J'aime ma chambre bien, elle est petite.
C
J'aime bien ma chambre, elle est grande.
D
J'aime bien ma chambre, elle est petite.

Slide 9 - Quiz

Vertaal de zin, "Ik woon in Parijs.
A
J'ai habite à Paris.
B
J'habite à Paris.
C
J'habite dans un appartement.
D
Tu habite à Paris.

Slide 10 - Quiz

Vertaal de zin, "Wij vinden het leuk om te sporten"
A
On aime faire du sport.
B
On aimes faire du sport.
C
Vous aime faire du sport.
D
J'ai une petite soeur.

Slide 11 - Quiz

Vertaal de zin, "Mon chien s'appelle Dex et il est très vieux"
A
Mijn vis heet Dex en hij is heel oud.
B
Mijn hond heet Dex en hij is heel jong.
C
Mijn hond heet Dex en hij is heel oud.
D
J'ai un chien et un poisson.

Slide 12 - Quiz

Passe composé
  • Om te vertellen wat je hebt gedaan gebruik je in het frans de passe composé. Je gebruikt een vorm van avoir en een voltooid deelwoord (heel werkwoord - er) +é 
  • Passe composé zijn altijd met z'n twee! (J'ai dansé)
  • Uitzonderingen zijn: étre= geweest (word dan été), faire= gemaakt (word dan fait) en avoir=gehad (word dan eu).
  1.  Neem een vorm van avoir
  2. Haal van het hele werkwoord -er of +é
  3. Kijken of het een uitzondering is
  4. Schrijf de passe composé op

Slide 13 - Slide

Ik heb gepraat (passe composé)
A
J'ai parle
B
Je parlé
C
J'ai parlé
D
Je parle

Slide 14 - Quiz

Wij kopen (passe composé)
A
Vous avez acheté
B
Nous avons acheté
C
Nous avons travaillé
D
Vous avez travaillé

Slide 15 - Quiz

Ik ben geweest (passe composé)
A
J'ai été
B
J'ai étré
C
Je suis étre
D
Je suis été

Slide 16 - Quiz

present
  1. Je pakt het hele werkwoord en haalt daar -er vanaf
  2. Je plakt de vervoeging die bij het onderwerp hoor erbij
  3. Zoals Je travaille of zoals Nous achetons
  • Je-e
  • Tu-es
  • Il/elle-e
  • on-e
  • nous-ons
  • vous- ez
  • ils/elles-ent

Slide 17 - Slide

Ik heb gemaakt (passe composé of present)
A
p.c (J'ai été)
B
present (Je faite)
C
present (Je suis)
D
p.c (J'ai fait)

Slide 18 - Quiz

Jij woont (present)
A
Tu as habité
B
Tu habites
C
Tu es habites
D
Tu es Habité

Slide 19 - Quiz

Jullie hebben gegeven (p.c)
A
Vous avez donné
B
Nous avons donné
C
Vous donnez
D
Nous donnons

Slide 20 - Quiz

Welke tijd is de présent in het Frans?
A
Voltooid deelwoord
B
Tegenwoordige tijd
C
Verleden tijd
D
Toekomende tijd

Slide 21 - Quiz

Wat vinden jullie nog lastig?

Slide 22 - Mind map

Hoe vonden jullie dat het bij jezelf ging
010

Slide 23 - Poll