Open alvast je boek op blz. 216-217 en lees het groene blokje theorie.
§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM H2B
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Open alvast je boek op blz. 216-217 en lees het groene blokje theorie.
§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
Voordat we beginnen:
WELKOM H2B
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
Slide 1 - Slide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Lesdoelen.
2. Uitleg §6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord.
4. Filmpje
5. Tijd voor huiswerk (zelfstandig of in tweetallen).
6. Afsluiten
Slide 2 - Slide
Je kunt het verschil tussen een zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord uitleggen en herkennen.
Lesdoelen
Slide 3 - Slide
Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.
Slide 4 - Slide
Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:
Wij gaan een weekendje weg.
Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.
Slide 5 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.
Jullie tuin.
Mijn telefoon.
Jouw huis.
Slide 6 - Slide
Aanwijzend
Bekijk de zin: Deze rugzak vind ik veel handiger dan dat koffertje.
In deze zin zijn deze en dat aanwijzende voornaamwoorden. Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) wijst meestal een mens, een dier of een ding aan: deze jongen, dat varken, die jurk. Dit zijn de aanwijzende voornaamwoorden:
Een aanwijzend voornaamwoord kan voor of achter een zelfstandig naamwoord staan.
Joran kreeg een horloge voor zijn verjaardag en hij vond dat (horloge) het mooiste cadeau.
Een aanwijzend voornaamwoord kan ook terugwijzen naar een hele zin:
Mijn broer draait altijd keiharde muziek op zijn kamer. Ik vind dat (mijn broer altijd keiharde muziek op zijn kamer draait) erg storend.
voornaamwoord
Slide 8 - Slide
Vragend
voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat aan het begin van een vraag of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.
Er zijn vier vragende voornaamwoorden:
Wie gaat er mee naar de film?
Melvin vroeg wat het huiswerk is.
Wat voor(een) auto heb je gekocht?
Welke film heb je uitgekozen?
Slide 9 - Slide
Vragend
voornaamwoord
Let op: wie en wat zijn geen vragend voornaamwoord als ze verwijzen naar een eerder genoemd woord.
De tantenaar wie Nicky is vernoemd, woont een dorp verderop.
Volgens mij zie jij ietswat er niet iets.
Slide 10 - Slide
Zag je dat *onze* hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 11 - Drag question
*Wat* heb je allemaal gehoord op dat feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 12 - Drag question
Zag *je* dat onze hond mij zijn riem kwam brengen?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 13 - Drag question
Wat heb je allemaal gehoord op *dat* feestje?
Sleep het juiste voornaamwoord naar het vakje.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord (aanw. vnw)
Vragend voornaamwoord (vr. vnw)
Slide 14 - Drag question
§6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord
blz. 216-217
Slide 15 - Slide
Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten.Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.
Slide 16 - Slide
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden koppelen altijd een eigenschap aan het onderwerp in de zin. Ze zijn onderdeel van het naamwoordelijk gezegde (het onderwerp van de zin is of wordt iets).
We kennen de volgende koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.
Jullie presentatieis[heel grappig].
Olivia wordt [snel boos].
Bart blijft de hele dag op zijn kamer.
Slide 17 - Slide
Hulpwerkwoorden
Let op: sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen.
Sommige opdrachten kunnen lastig zijn.
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Video
Wat betekent de uitspraak 'just another day at the office'?
Slide 20 - Mind map
Joost Klein *heeft* veel geoefend voor zijn act op het Eurovisie Songfestival.
Benoem de woordsoort van het werkwoord 'geoefend'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
Slide 21 - Drag question
Joost Klein heeft veel *geoefend* voor zijn act op het Eurovisie Songfestival.
Benoem de woordsoort van het werkwoord 'geoefend'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
Slide 22 - Drag question
De act van Joost Klein *bleek* goed te vallen bij het Nederlandse publiek.
Benoem de woordsoort van het werkwoord 'bleek'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
zelfstandig werkwoord (zww)
hulpwerkwoord (hww)
koppelwerkwoord (kww)
Slide 23 - Drag question
Uitlegfilmpje!
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Video
Aan het werk
Huiswerk voor de volgende les
Werk aan de opdrachten uit het boek.
Wat?
Cursus 5, §6: Zelfstandig, koppel- en hulpwerkwoord. Opdracht 1 t/m 4.