1BK - Cursus 5 - paragraaf 7 - voorzetsel

Welkom
  • Ga rustig zitten.
  • Hang jouw telefoon in de telefoontas.
  • Pak alvast je boek en schrift.



1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom
  • Ga rustig zitten.
  • Hang jouw telefoon in de telefoontas.
  • Pak alvast je boek en schrift.



Slide 1 - Slide

1. De uitleg doen van §7 Voorzetsel.
2. Beginnen aan §7 Voorzetsel.



In deze les gaan we

Slide 2 - Slide

De lesdoelen

  • Je weet wat een voorzetsel is en je kunt voorzetsels aanwijzen in een zin.
  • Je kunt nu vijf woordsoorten benoemen (ww, lw, zn, bn, vz)

Slide 3 - Slide

6.2

Slide 4 - Slide

Een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Een ding kan van alles zijn. 

vrouw, vader, hond, goudvis, kamerplant, tabaksplant, fiets, pen, voetbal, telefoon, AirPods, school.

Slide 5 - Slide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. (fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 6 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of acher het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Voorzetsel
Een voorzetsel is (meestal) een kort woord. 

Voorzetsels geven vaak een plaats, tijd of reden aan. 

Je kunt een voorzetsel voor het kooitje of voor het feest zetten.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Wat
Cursus 5, paragraaf 7, opdracht 1 t/m 5.
Hoe
opdracht 1 + 3 in boek, opdracht 2, 4, 5 in schrift
Hulp
Eerst buurman/buurvrouw vragen, daarna vinger omhoog als je het niet begrijpt.
Tijd
15 minuten.

Uitkomst
Je kunt voorzetsels en bijvoeglijke naamwoorden herkennen.
Klaar
Begin online alvast aan cursus 5, paragraaf 8,  mixopdrachten grammatica woordsoorten.

Slide 13 - Slide

Einde van deze les!
Je weet nu:
  • Wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en waaraan je die kunt herkennen.
  •  Wat voorzetsels zijn.
  • Hoe je voorzetsels kunt herkennen.

Slide 14 - Slide

Wat zijn de voorzetsels in de zin?

Ik ga met de auto naar mijn werk.

A
met
B
auto
C
naar
D
werk

Slide 15 - Quiz

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in de zin?

Deze week rijden de bussen niet.

A
week
B
rijden
C
bussen
D
niet

Slide 16 - Quiz

Aan welke drie kenmerken herken je een zelfstandig naamwoord?

Slide 17 - Open question

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?

Mijn drie jaar oudere broer gaat iedere vrije zaterdag naar de sportschool in zijn nieuwe auto.

Slide 18 - Open question

Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?

Mijn drie jaar oudere broer gaat iedere vrije zaterdag naar de sportschool in zijn nieuwe auto.

Slide 19 - Open question

Wat zijn de voorzetsels in onderstaande zin?

Mijn drie jaar oudere broer gaat iedere vrije zaterdag naar de sportschool in zijn nieuwe auto.

Slide 20 - Open question