-ar (hablar, praten), -er (comer, eten) en -ir (escribir, schrijven).
De meeste werkwoorden eindigen op -ar. Daarom beginnen we met deze groep. Je vervoegt werkwoorden op -ar in 3 stappen.
Slide 7 - Slide
Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 1: Schrijf de stam van het werkwoord op. Haal -ar eraf. Je houdt de stam over.
Slide 8 - Slide
Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 2: Bepaal wie of wat het onderwerp van jouw zin is. Let op, dingen horen bij 3 (ev) of 6 (mv).
1
ik
yo
2
jij
tú
3
hij, zij (ev), u (ev)
él, ella, usted
4
wij
nosotros, nosotras
5
jullie
vosotros, vosotras
6
zij, zij vrouwelijk (mv), u (mv)
ellos, ellas, ustedes
Slide 9 - Slide
Werkwoorden op -ar vervoegen
Stap 3: Plak de juiste uitgang achter de stam, zodat onderwerp en persoonsvorm op elkaar aansluiten. De uitgangen zijn de dikgedrukte letters in het plaatje.
Slide 10 - Slide
¡A practicar! Oefen maar!
In groepjes van 3: LT 23/5.
Er komen twee nieuwe compañeros in 1C. Welke vragen stel je aan hen? Bedenk 4 vragen. Let op de vorm die je moet gebruiken!
Na 10 minuten: één groepje doet het gesprekje voor de klas.
timer
10:00
Slide 11 - Slide
¡Hasta luego!
Slide 12 - Slide
Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...
1. ...conozco las nacionalidades, lenguas y países kan ik nationaliteiten, talen en landen benoemen
2. ...sé conjugar verbos en -ar kan ik werkwoorden op -ar vervoegen
Slide 13 - Slide
Repaso Herhaling
Drie rondes: 1. Nacionalidades 2. lenguas 3. países.
Groepje met meeste punten wint!
Slide 14 - Slide
Nacionalidades
Schrijf zo veel mogelijk nationaliteiten op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken!
Je krijgt per nationaliteit 1 punt, als je álle vormen goed hebt.
timer
4:00
Slide 15 - Slide
Lenguas
Schrijf zo veel mogelijk talen op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken!
Je krijgt per bestaande taal 1 punt.
timer
2:00
Slide 16 - Slide
Países
Schrijf zo veel mogelijk landen op, zónder in je boek/schrift/woordenlijst te kijken!
Je krijgt per bestaand land 1 punt.
timer
2:00
Slide 17 - Slide
Verbos Werkwoorden
Kennen voor de toets: werkwoorden op -ar, ser, tener & llamarse. Let op, laatste 3 houden zich niet aan stappenplan!
Slide 18 - Slide
Deberes Huiswerk
- hacer y corregir: LE p 14-18 ejs 3,6,8,9,12
- estudiar: los verbos (voca)
- estudiar: LT p 26 bloques B,C (gramática)
hacer = maken, corregir = nakijken, estudiar = leren