This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
3V Zakelijk Lezen
periode 2
Slide 1 - Slide
zakelijk lezen
Slide 2 - Mind map
Doel
+ Ik kan een schriftelijke toets maken met vragen die horen bij een zakelijke tekst
Slide 3 - Slide
doelen
+ Ik herken een inleiding van een tekst en de bijbehorende functie(s)
+ Ik herken de kenmerken van een tekstsoort (recensie, instructie, verhaal of verslag)
Slide 4 - Slide
inleiding van een tekst
De inleiding is de start van een tekst. Je maakt kennis met het onderwerp.
Je kunt de tekst op verschillende manieren inleiden:
met een anekdote, samenvatting of door een deskundige voor te stellen
Slide 5 - Slide
voorbeeld 1
Sam (14) loopt de trap op. Boven aangekomen merkt ze dat de overloop een glazen vloer heeft: ze kan zó acht verdiepingen naar beneden kijken. Sam verstart en begint vreselijk te zweten.
Slide 6 - Slide
voorbeeld 2
Tieners die veel aan lichaamsbeweging doen, vertonen minder ongezonde gewoontes zoals roken en alcohol drinken. Het blijkt dat kinderen die actiever zijn meer zelfvertrouwen hebben, betere cijfers halen en minder vatbaar zijn voor ongezond gedrag.
Slide 7 - Slide
voorbeeld 3
Aïsha is zestien en nu al een ervaren paraglider. Op haar tiende maakte ze haar eerste tandemvlucht samen met een instructeur. Inmiddels heeft ze brevet 2 en mag ze zelfstandig vliegen.
Slide 8 - Slide
maar ook...
Ken je dat? Het gevoel dat je die zak snoep in één keer leeg moet eten? (een vraag)
Slide 9 - Slide
of een voorbeeld
Als je voortdurend aan gokken denkt, als je meer tijd en geld aan gokken besteedt dan je je telkens voorneemt en als het je niet lukt je gokgedrag te verminderen, ben je gokverslaafd. Deze verschijnselen zijn te vergelijken met de symptomen van elke andere verslaving.
Slide 10 - Slide
Kijk goed naar de onderstaande inleiding. Dit is een...
Na school fietst Maria onmiddellijk naar het winkelcentrum. Ze voelt zich blij, maar ook bezorgd: ze heeft haar maandgeld net gekregen en kan eindelijk weer kleren kopen. Tegelijkertijd weet ze dat ze vandaag al haar geld tot de laatste cent zal uitgeven – zo gaat het al maanden ...
A
vraag
B
voorbeeld
C
samenvatting
D
anekdote
Slide 11 - Quiz
tekstsoorten
Een zakelijke tekst wordt onderverdeeld in de volgende vijf soorten: informerend, overtuigend, activerend, amuserend en instruerend
Slide 12 - Slide
tekstvormen
Er zijn drie belangrijke tekstsoorten (en -vormen) bij het zakelijk lezen: informerende teksten, overtuigende en activerende teksten.
Slide 13 - Slide
Tot welke tekstsoort behoren (nieuws)artikelen, achtergrondartikelen, programma's en verslagen?
Slide 14 - Open question
Tot welke tekstsoort behoren een column, recensie en ingezonden brief?
Slide 15 - Open question
Tot welke tekstsoort behoren een advertentie en aankondiging?
Slide 16 - Open question
Activerende tekst
Informerende tekst
Overtuigende tekst
De lezer kennis aanreiken
De lezer aansporen tot actie
De lezer een mening geven of laten overnemen
Slide 17 - Drag question
Ik herken een inleiding van een tekst en de bijbehorende functie(s)
ja
nee
Slide 18 - Poll
Ik herken de kenmerken van een tekstsoort (recensie, instructie, verhaal of verslag)
ja
nee
Slide 19 - Poll
3V Zakelijk lezen
Slide 20 - Slide
Welke manier van inleiden hoort er NIET bij?
A
anekdote
B
vraag stellen
C
voorbeeld geven
D
hoofdgedachte noemen
Slide 21 - Quiz
Wat zijn de drie belangrijkste tekstsoorten?
Slide 22 - Open question
Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?
Slide 23 - Open question
Theorie
Zie paragraaf 6.7 ‘Zakelijk lezen - Feit en mening’.
Slide 24 - Slide
doel
+ Ik herken het verschil tussen objectieve en subjectieve tekstkenmerken
+ Ik herken het tekstdoel overtuigen, instrueren, informeren en activeren
Slide 25 - Slide
3V Zakelijk lezen
Slide 26 - Slide
doelen
+ Ik weet wat een hoofdgedachte is en kan een hoofdgedachte beschrijven op basis van een tekst
+ Ik kan een deelonderwerp benoemen
Slide 27 - Slide
hoofdgedachte en onderwerp
Onderwerp = Zinsdeel
Hoofdgedachte = Zin
Slide 28 - Slide
hoofdgedachte
Kortst mogelijke samenvatting
Een voorbeeld: je leest een informatieve tekst met als onderwerp ‘vriendschap’. Stel nu de vraag: ‘Wat wil de schrijver mij vertellen over vriendschap?’ Het antwoord kan zijn: ‘Vriendschap is het allerbelangrijkste in het leven van een scholier.’ Deze zin vormt dan de hoofdgedachte van de tekst. Je ziet dat het onderwerp in de hoofdgedachte voorkomt. De hoofdgedachte is eigenlijk de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Vaak vind je deze in de inleiding of het slot van de tekst, maar soms moet je de hoofdgedachte ook zelf formuleren.
Slide 29 - Slide
voorbeeld
Overstromingen vormen een natuurverschijnsel waarmee we in Nederland de komende decennia vaker te maken zullen krijgen.
Slide 30 - Slide
GEEN hoofdgedachte
Krijgen we de komende decennia in Nederland vaker te maken met overstromingen? (een hoofdgedachte is nooit een vraagzin)
Slide 31 - Slide
GEEN hoofdgedachte
Overstromingen de komende decennia in Nederland. (ontbrekende informatie en een incomplete zin)
Slide 32 - Slide
GEEN hoofdgedachte
Overstromingen zijn net als aardbevingen een natuurverschijnsel waarmee Nederland, naast de bekende maatschappelijke en economische problemen, de komende decennia vaker te maken zal krijgen, volgens de schrijver. (te lange zin met overbodige informatie erin)
Slide 33 - Slide
onderwerp
Het antwoord op de vraag ‘Waar gaat deze tekst over?’ noemen we het onderwerp. Je kunt het onderwerp van een tekst bijna altijd in één woord (of een paar woorden) samenvatten. Het onderwerp vind je door eerst de tekst te lezen. Dat kun je heel grondig doen, maar ook als je een tekst maar kort bekijkt, heb je vaak al redelijk door waar hij over gaat.
Het is niet altijd even makkelijk om de juiste woorden te vinden om het onderwerp te benoemen. Soms heb je de neiging om te algemeen of juist te gedetailleerd te formuleren. Bijvoorbeeld: als het tekstonderwerp ‘brood bakken’ is, is ‘brood’ een te algemene formulering en ‘brooddeeg’ te gedetailleerd.
Slide 34 - Slide
deelonderwerp
Een tekst is verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit een aantal regels die bij elkaar horen en over één onderwerp gaan. Dit onderwerp is een deel van het onderwerp van de hele tekst. Daarom noemen we het een deelonderwerp.
Als het onderwerp van de tekst bijvoorbeeld ‘naar de brugklas’ is, kunnen de volgende deelonderwerpen daarbij horen: ‘fietsen naar school’, ‘een nieuwe klas’, ‘veel leraren’.
Slide 35 - Slide
boodschap
Wees niet te snel tevreden als je naar het onderwerp van een tekst zoekt: vaak moet je wat verder kijken dan je neus lang is. Het helpt om je af te vragen: welke boodschap wil de schrijver met deze tekst overbrengen? Wat is het belangrijkste wat hij wil zeggen?
Slide 36 - Slide
Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?
Slide 37 - Open question
3V Zakelijk Lezen
verbanden en signaalwoorden
Slide 38 - Slide
doelen
+ Ik ken de signaalwoorden die horen bij de verbanden voorwaarde, uitzondering, tegenstelling en reden
+ Ik herken de volgende verbanden: voorbeeld, uitzondering, voorwaarde, opsomming, gevolg, reden, voorwaarde, middel en uitzondering
Slide 39 - Slide
verbanden
Slide 40 - Mind map
signaalwoorden
Slide 41 - Mind map
voorbeelden
Wij kwamen terug van een intensief trainingskamp, andere teams hadden daarentegen een ontspannen zomer gehad.
Slide 42 - Slide
voorbeelden
Het feest gaat door, mits er genoeg kaarten verkocht worden.
Slide 43 - Slide
voorbeelden
Marieke repareerde haar fiets met behulp van een kleine steeksleutel.
Slide 44 - Slide
wisbordjes
Noteer bij elk verband aan welke signaalwoorden je dit verband kunt herkennen.
Slide 45 - Slide
3V lezen
+ doelen
+ analyse oefentoets
+ plusopdrachten
+ herhaling
+ breinbrekers
+ terugkoppeling doelen
Slide 46 - Slide
3V doelen Zakelijk Lezen
+ Ik verdiep mijn kennis door zelf verschillende inleidingen te schrijven
+ Ik weet wat argumenten zijn en kan voorbeelden geven uit een zakelijke tekst
Slide 47 - Slide
3V analyse voortgangstoets
Op basis van de gemaakte voortgangstoets heb ik de volgende duo's samengesteld: