3V Zakelijk Lezen P2

3V Zakelijk Lezen 
periode 2
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

3V Zakelijk Lezen 
periode 2

Slide 1 - Slide

zakelijk lezen

Slide 2 - Mind map

Doel

+ Ik kan een schriftelijke toets maken met vragen die horen bij een zakelijke tekst

Slide 3 - Slide

doelen
+ Ik herken een inleiding van een tekst en de bijbehorende functie(s)
+ Ik herken de kenmerken van een tekstsoort (recensie, instructie, verhaal of verslag)

Slide 4 - Slide

inleiding van een tekst
De inleiding is de start van een tekst. Je maakt kennis met het onderwerp
Je kunt de tekst op verschillende manieren inleiden:
met een anekdote, samenvatting of door een deskundige voor te stellen

Slide 5 - Slide

voorbeeld 1
Sam (14) loopt de trap op. Boven aangekomen merkt ze dat de overloop een glazen vloer heeft: ze kan zó acht verdiepingen naar beneden kijken. Sam verstart en begint vreselijk te zweten.

Slide 6 - Slide

voorbeeld 2
Tieners die veel aan lichaamsbeweging doen, vertonen minder ongezonde gewoontes zoals roken en alcohol drinken. Het blijkt dat kinderen die actiever zijn meer zelfvertrouwen hebben, betere cijfers halen en minder vatbaar zijn voor ongezond gedrag.

Slide 7 - Slide

voorbeeld 3
Aïsha is zestien en nu al een ervaren paraglider. Op haar tiende maakte ze haar eerste tandemvlucht samen met een instructeur. Inmiddels heeft ze brevet 2 en mag ze zelfstandig vliegen.

Slide 8 - Slide

maar ook...
Ken je dat? Het gevoel dat je die zak snoep in één keer leeg moet eten? (een vraag)

Slide 9 - Slide

of een voorbeeld
Als je voortdurend aan gokken denkt, als je meer tijd en geld aan gokken besteedt dan je je telkens voorneemt en als het je niet lukt je gokgedrag te verminderen, ben je gokverslaafd. Deze verschijnselen zijn te vergelijken met de symptomen van elke andere verslaving.

Slide 10 - Slide

Kijk goed naar de onderstaande inleiding. Dit is een...

Na school fietst Maria onmiddellijk naar het winkelcentrum. Ze voelt zich blij, maar ook bezorgd: ze heeft haar maandgeld net gekregen en kan eindelijk weer kleren kopen. Tegelijkertijd weet ze dat ze vandaag al haar geld tot de laatste cent zal uitgeven – zo gaat het al maanden ...
A
vraag
B
voorbeeld
C
samenvatting
D
anekdote

Slide 11 - Quiz

tekstsoorten
Een zakelijke tekst wordt onderverdeeld in de volgende vijf soorten: informerend, overtuigend, activerend, amuserend en instruerend

Slide 12 - Slide

tekstvormen
Er zijn drie belangrijke tekstsoorten (en -vormen) bij het zakelijk lezen: informerende teksten, overtuigende en activerende teksten.

Slide 13 - Slide

Tot welke tekstsoort behoren (nieuws)artikelen, achtergrondartikelen, programma's en verslagen?

Slide 14 - Open question

Tot welke tekstsoort behoren een column, recensie en ingezonden brief?

Slide 15 - Open question

Tot welke tekstsoort behoren een advertentie en aankondiging?

Slide 16 - Open question

Activerende tekst
Informerende tekst
Overtuigende tekst
De lezer kennis aanreiken
De lezer aansporen tot actie
De lezer een mening geven of laten overnemen

Slide 17 - Drag question

Ik herken een inleiding van een tekst en de bijbehorende functie(s)
ja
nee

Slide 18 - Poll

Ik herken de kenmerken van een tekstsoort (recensie, instructie, verhaal of verslag)
ja
nee

Slide 19 - Poll

3V Zakelijk lezen

Slide 20 - Slide

Welke manier van inleiden hoort er NIET bij?
A
anekdote
B
vraag stellen
C
voorbeeld geven
D
hoofdgedachte noemen

Slide 21 - Quiz

Wat zijn de drie belangrijkste tekstsoorten?

Slide 22 - Open question

Wat is het verschil tussen objectief en subjectief?

Slide 23 - Open question

Theorie
Zie paragraaf 6.7 ‘Zakelijk lezen - Feit en mening’.

Slide 24 - Slide

doel
+ Ik herken het verschil tussen objectieve en subjectieve tekstkenmerken
+ Ik herken het tekstdoel overtuigen, instrueren, informeren en activeren

Slide 25 - Slide

3V Zakelijk lezen

Slide 26 - Slide

doelen
+ Ik weet wat een hoofdgedachte is en kan een hoofdgedachte beschrijven op basis van een tekst
+ Ik kan een deelonderwerp benoemen 

Slide 27 - Slide

hoofdgedachte en onderwerp
Onderwerp = Zinsdeel
Hoofdgedachte = Zin

Slide 28 - Slide

hoofdgedachte
Kortst mogelijke samenvatting
Een voorbeeld: je leest een informatieve tekst met als onderwerp ‘vriendschap’. Stel nu de vraag: ‘Wat wil de schrijver mij vertellen over vriendschap?’ Het antwoord kan zijn: ‘Vriendschap is het allerbelangrijkste in het leven van een scholier.’ Deze zin vormt dan de hoofdgedachte van de tekst. Je ziet dat het onderwerp in de hoofdgedachte voorkomt. De hoofdgedachte is eigenlijk de kortst mogelijke samenvatting van een tekst. Vaak vind je deze in de inleiding of het slot van de tekst, maar soms moet je de hoofdgedachte ook zelf formuleren.

Slide 29 - Slide

voorbeeld
Overstromingen vormen een natuurverschijnsel waarmee we in Nederland de komende decennia vaker te maken zullen krijgen.

Slide 30 - Slide

GEEN hoofdgedachte
Krijgen we de komende decennia in Nederland vaker te maken met overstromingen? (een hoofdgedachte is nooit een vraagzin)

Slide 31 - Slide

GEEN hoofdgedachte
Overstromingen de komende decennia in Nederland. (ontbrekende informatie en een incomplete zin)

Slide 32 - Slide

GEEN hoofdgedachte
Overstromingen zijn net als aardbevingen een natuurverschijnsel waarmee Nederland, naast de bekende maatschappelijke en economische problemen, de komende decennia vaker te maken zal krijgen, volgens de schrijver. (te lange zin met overbodige informatie erin)

Slide 33 - Slide

onderwerp
Het antwoord op de vraag ‘Waar gaat deze tekst over?’ noemen we het onderwerp. Je kunt het onderwerp van een tekst bijna altijd in één woord (of een paar woorden) samenvatten. Het onderwerp vind je door eerst de tekst te lezen. Dat kun je heel grondig doen, maar ook als je een tekst maar kort bekijkt, heb je vaak al redelijk door waar hij over gaat.
Het is niet altijd even makkelijk om de juiste woorden te vinden om het onderwerp te benoemen. Soms heb je de neiging om te algemeen of juist te gedetailleerd te formuleren. Bijvoorbeeld: als het tekstonderwerp ‘brood bakken’ is, is ‘brood’ een te algemene formulering en ‘brooddeeg’ te gedetailleerd.

Slide 34 - Slide

deelonderwerp

Een tekst is verdeeld in alinea’s. Een alinea bestaat uit een aantal regels die bij elkaar horen en over één onderwerp gaan. Dit onderwerp is een deel van het onderwerp van de hele tekst. Daarom noemen we het een deelonderwerp.
Als het onderwerp van de tekst bijvoorbeeld ‘naar de brugklas’ is, kunnen de volgende deelonderwerpen daarbij horen: ‘fietsen naar school’, ‘een nieuwe klas’, ‘veel leraren’.

Slide 35 - Slide

boodschap

Wees niet te snel tevreden als je naar het onderwerp van een tekst zoekt: vaak moet je wat verder kijken dan je neus lang is. Het helpt om je af te vragen: welke boodschap wil de schrijver met deze tekst overbrengen? Wat is het belangrijkste wat hij wil zeggen?

Slide 36 - Slide

Wat is het verschil tussen een onderwerp en een hoofdgedachte?

Slide 37 - Open question