WWG

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Goedemorgen allemaal!

Zet je telefoon in je tas.

Zet je tas tegen de muur.

Pak je spullen, boek, schrift

en je pen.

Ga zitten volgens het zitplan.

Afspraken

Wat gaan we doen? Paragraaf 5: Werkwoordelijk gezegde blz. 212-213

1. Uitleg + oefenen grammatica (zinsontleding)

2. Zelf oefenen in de Nederlands methode

Leerdoelen

Aan het einde van deze les:

- Kun je de persoonsvorm in de zin benoemen. 

- Kun je het werkwoordelijk gezegde in de zin benoemen.

In elke zin zitten werkwoorden

Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm.

Een persoonsvorm is een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm

Persoonsvorm

• Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
• Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
• Maak een ja-nee-vraag van de zin. De persoonsvorm staat dan vooraan. 

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"De persoonsvorm is altijd een werkwoord."

1. De persoonsvorm
2. is
3. altijd
4. een werkwoord

Wat is de persoonsvorm in de zin:

"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"

1. Wat
2. Wat is
3. Persoonsvorm
4. is

Wat is de persoonsvorm in de zin:
"Marianne weet de persoonsvorm.

1. Marianne
2. weet
3. persoonsvorm
4. de

Noteer de persoonsvorm.

In een safaripark lopen de dieren vrij rond. 

Noteer de persoonsvorm.

Gisteren heeft zijn opa een vakantie geboekt.

Wat is de persoonsvorm?

Mevrouw Bogaard probeert de persoonsvorm uit te leggen.

 Werkwoordelijk gezegde

• Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  
• De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  
• Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’.

Let op: het woordje te of de woorden voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde! Ook 'aan het' hoort erbij. 

• Ik heb veel te doen.
  

--> werkwoordelijk gezegde: heb te doen

Ik ben aan het fietsen. WG = ben aan het fietsen

Werkwoordelijk gezegde (wwg)

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin benoemen."

1. ik
2. kan
3. kan benoemen
4. het werkwoordelijk gezegde van een zin

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin

"Ik hang de was op."

1. hang
2. was
3. hang op
4. op

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

"Ik kan dit niet betalen."

1. kan
2. betalen
3. kan niet betalen
4. kan betalen

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Ik ga vanmiddag voetballen.'

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
"Ik kan het me niet voorstellen!"

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

"Ik heb het geleerd."

Wat is het complete werkwoordelijk gezegde?
"Hoe dikwijls heeft ze het hem op zijn hart gedrukt?"

Nu oefenen HW:

Nederlands methode blz.212-213

Werkwoordelijk Gezegde: opdr 2 t/m 5