7 Als een zinsdeel met andere woorden gezegd wordt, staat de herhaling tussen komma’s.Voorbeeld:
In Warnsveld, mijn woonplaats, staat het Isendoorn College.
Iedere dag zie ik in de supermarkt meneer Pieters, onze docent Engels.
8 Bij de directe rede als de spreker aan het eind staat of als de spreker in het
midden staat en zijn zin nog verder gaat.
Voorbeeld: ‘Morgen koop ik een nieuwe broek’, zei Karin.
‘Ga jij lopen’, vroeg Pascal, ‘of pak je de bus?’