This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Oefentoets Bevolking en Ruimte
Slide 1 - Slide
Wat is een agglomeratie?
A
Elke wijk heeft eigen centrum met voorzieningen
B
Als de steden veel contacten met elkaar hebben
C
Als dicht bij elkaar gelegen steden aan elkaar vastgroeien
Slide 2 - Quiz
In welke fase van demografische transitie zat Nederland vlak na WO2?
A
FASE 1
B
FASE 2
C
FASE 3
D
FASE 4
Slide 3 - Quiz
In welke fase zit Nederland nu?
A
FASE 1
B
FASE 2
C
FASE 3
D
FASE 4
Slide 4 - Quiz
In welke fase zit een Afrikaans ontwikkelingsland?
A
FASE 1
B
FASE 2
C
FASE 3
D
FASE 4
Slide 5 - Quiz
Welke woord past bij de volgende zin?
In de jaren 70 waren te weinig woningen in de stad. Gezinnen trokken daarom de stad uit.
A
Urbanisatie
B
Seizoenarbeiders
C
Suburbanisatie
D
Gastarbeiders
Slide 6 - Quiz
Verbind de 4 fazes van de demografische transitie met de juiste beschrijving
Faze 1
Faze 2
Faze 3
Faze 4
Daling geboortecijfer
Laag sterftecijfer
= bevolking groeit
Laag geboortecijfer
Laag sterftecijfer
= bevolking blijft gelijk (of krimpt)
Hoog geboortecijfer
Hoog sterftecijfer
= bevolking blijft gelijk
Hoog geboortecijfer
Daling sterfecijfer
= bevolking groeit
Slide 7 - Drag question
Welke woord past bij de volgende zin? Op de toegangswegen naar de stad staan de files. De overheid stimuleert daarom het wonen in de stad.
A
Urbanisatie
B
Seizoenarbeiders
C
Suburbanisatie
D
Gastarbeiders
Slide 8 - Quiz
In de zomer van 2014 kwam er een eind aan de problemen op de huizenmarkt. Er werden meer huizen verkocht en de prijzen gingen omhoog. Leg uit waarom de huizenmarkt als eerste verbetert in grote steden als Amsterdam, Groningen en Utrecht en pas daarna in kleine steden en op het platteland.
A
De grote steden hebben al genoeg woningen op tijd gebouwd, toen de crisis voorbij was waren ze klaar voor de nieuwe inwoners.
B
Veel mensen vinden wonen in de grote stad aantrekkelijk . Daarom is daar meer vraag naar woningen.
C
Op het platteland hebben de mensen niet zo snel behoefte aan een nieuwe woning.
Slide 9 - Quiz
Land Y heeft 10.000 inwoners en is 50 km2 groot. Hoe groot is de bevolkingsdichtheid in land Y?
A
100 inwoners/km2
B
150 inwoners/km2
C
200 inwoners/km2
D
250 inwoners/km2
Slide 10 - Quiz
Tot 1990 keerden veel mensen – vooral gezinnen – de grote stad de rug toe. Waarom?
A
Geen geschikte woning te vinden
B
Geen werk
C
Gevoel van onveiligheid
D
Te weinig voorzieningen
Slide 11 - Quiz
Zet de begrippen op volgorde van weinig naar veel inwoners
Voorstad
Centrale stad
Megalopolis
Stadsgewest
Stedelijk gebied
Agglomeratie
Dorp
Slide 12 - Drag question
Suburbanisatie heeft de afgelopen tientallen jaren geleid tot congestie in het verkeer. Deze uitspraak ...
A
geldt vooral voor de 20 eeuw.
B
is juist.
C
is niet juist.
D
geldt voornamelijk voor het noorden van Nederland
Slide 13 - Quiz
Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Bevolkingsgroei door migratie
B
Bevolkingsgroei door geboorten
C
Bevolkingsgroei door sterfte
D
Bevolkingsgroei door reizen
Slide 14 - Quiz
Zet de vier foto’s in de juiste volgorde vanuit het centrum van de stad naar de buitenrand van de stad. Kies de juiste volgorde bij een stad volgens het model van een (Europese) stad?
A
1-2-3-4
B
2-3-1-4
C
2-3-4-1
D
3-2-4-1
Slide 15 - Quiz
Groeigebied
Krimpgebied
Ontgroening
Vergrijzing
Leegstand
Vooral aantrekkingsfactoren
Kinderdagverblijf
Slide 16 - Drag question
Welke begrippen horen bij de onderstaande stellingen:
1= Afname van het aantal jongeren (onder de 20 jaar) in de bevolking.
2= De verdeling van mensen over een land of gebied.
3= De samenstelling van de bevolking in verschillende leeftijdsgroepen.
4= Het gemiddelde aantal te verwachten levensjaren op een bepaalde leeftijd.
5= Toename van het aandeel ouderen (65+) in de bevolking.
levensverwachting
vergrijzing
leeftijdsopbouw
bevolkingsspreiding
Ontgroening
Slide 17 - Drag question
Wat is de nu de sociale bevolkingsgroei?
A
120 immigranten - 110 emigranten = 10 mensen
B
120 immigranten-110 emigranten = -10 mensen
C
110 emigranten + 120 immigranten = 230 mensen
D
120 immigranten x 110 emigranten=
13200 mensen
Slide 18 - Quiz
Bedrijven trekken weg uit de centrale steden. Daar hebben ze allerlei redenen voor. Welke reden zie je in de foto?
Slide 19 - Open question
Noem 2 oplossingen om de filedruk te verminderen.
Slide 20 - Open question
Je ziet een bevolkingspiramide. Je ziet dan per leeftijdsgroep het aantal mensen. In welk jaar is sprake van een grotere demografische druk: 2000 of 2050? Leg je antwoord uit.
Slide 21 - Open question
Waarom was het voor 1980 niet aantrekkelijk om in het centrum van Rotterdam te wonen en nu wel? Gebruik in je antwoord het begrip stedelijke vernieuwing.