Zij, Hen & Hun

Zij, Hen & Hun
Wanneer gebruik je zij, hen of hun?
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Zij, Hen & Hun
Wanneer gebruik je zij, hen of hun?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Dus
Hen = 1. lijdend voorwerp 
2. na een voorzetsel

Hun = 1. bezittelijk voornaamwoord
2. meewerkend voorwerp

Zij = onderwerp van de zin

Slide 3 - Slide

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is een persoon, dier of ding dat het antwoord is op de vraag:

wie of wat + persoonsvorm, onderwerp en de rest van de zin

Ik koop een nieuwe fiets
Wat koop je? Een nieuwe fiets.

Slide 4 - Slide

Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp begint vaak met 'aan' of 'voor'.

Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze ervoor zetten.

Ik geef hem een optater.

Slide 5 - Slide

Zinsdelen
Lijdend voorwerp = hen
Meewerkend voorwerp = hun

Hoe vind je deze zinsdelen?

Slide 6 - Slide

Ik bel haar zo nog wel even

Haar is een?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Heb je hem een bericht gestuurd?

Hem is een?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Zij vertelt me altijd mooie verhalen.

Me is een?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp

Slide 9 - Quiz

Hij gaf de bal een harde trap.

De bal is een?
A
lijdend voorwerp
B
meewerkend voorwerp

Slide 10 - Quiz

Lijdend voorwerp
1. Wat is het werkwoord?
2. Wat is het onderwerp?

Ze passt hem de bal
Wie of wat passt ze?
('de bal' is lijdend voorwerp)

Slide 11 - Slide

Meewerkend voorwerp
 1. Wat is het werkwoord?
2. Wat is het onderwerp (wie/wat doet iets)?

Ze passt hem de bal
Aan/voor wie/wat passt ze?
('hem' is meewerkend voorwerp)

Slide 12 - Slide

Hen & Hun
Hen = lijdend voorwerp en na een voorzetsel
Hun = meewerkend voorwerp of bezittelijk

Slide 13 - Slide

Hen & Hun
Zij hebben het boek aan hen gegeven. 
Er werd veel kritiek op hen gegeven 

Na een voorzetsel = hen


Slide 14 - Slide

Hen & Hun
Dat is hun eigen beslissing
Ze pakken allemaal hun eigen laptops
De studenten gooien hun blikjes weg

Bezittelijk = hun

Slide 15 - Slide

Dus
Hen = lijdend voorwerp of na een voorzetsel
Hun = meewerkend voorwerp of bezittelijk

Slide 16 - Slide

Wat een gedoe!
Ezelsbrug
Iemand-iets-truc

Neem het werkwoord in de zin en zet er 'iemand' EN 'iets' voor. Dus 'iemand iets ... '
LET OP: Bij bezittelijk altijd hun.

Slide 17 - Slide

Voorbeelden
Ik geef het hen/hun -> iemand iets geven -> ja, kan -> 
ik geef het hun

Ik zie hen/hun -> iemand iets zien -> nee, kan niet -> 
ik zie hen

Slide 18 - Slide

Heb jij ... nog gezien gister?
A
Hen
B
Hun
C
Zij

Slide 19 - Quiz

Van ... heb ik al jaren niets meer gehoord.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 20 - Quiz

Heb je ... toetsen al nagekeken?
A
Hun
B
Hen

Slide 21 - Quiz

... vinden dat helemaal niet.
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 22 - Quiz

Soms moet je ... meer vrijheid geven.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 23 - Quiz

Door ... kan ik me niet concentreren.
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 24 - Quiz

Ik wil het liefst dicht bij ... zitten.
A
Hun
B
Hen
C
Zij

Slide 25 - Quiz

Zij geeft ... veel complimenten.
A
Hen
B
Hun
C
Zij

Slide 26 - Quiz

Aan de slag
Taalblokken
Leerroutes
Grammatica
Woordsoorten - hun, hen, zij

Slide 27 - Slide

Oefenen
Ik betaal nog een biertje voor zij/hen/hun.
Ik schonk zij/hen/hun de wijn in.
Zij/Hen/Hun hadden dat nooit mogen zeggen.
Het feestje was bij zij/hen/hun.
Zij noteert zij/hen/hun namen.
Ik geef zij/hen/hun het boek.
Is deze auto van zij/hen/hun of van jullie?

Slide 28 - Slide