Week 5 - Grammatica- klas 1

Grammatica
Cursus 5 - Grammatica
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Grammatica
Cursus 5 - Grammatica

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen deze week:

Lesdoelen:
- Je leert het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden. (ZD)
- Je leert het lijdend voorwerp in een zin vinden. (ZD)




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Grammatica

Zinsdelen (ZD)                                                                Woordsoorten 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Zinsdelen
1. Persoonsvorm
2. Onderwerp
3. Werkwoordelijk gezegde
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Bijwoordelijke bepaling

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Zinsdeelproef 
Onderstreep de persoonsvorm  
Met mijn laatste krachten rende ik over de finish tijdens de marathon van Rotterdam. 
Zet strepen voor en na de persoonsvorm
Met mijn laatste krachten rende | ik over de finish tijdens de marathon van Rotterdam. 
Kijk welke woorden je voor de persoonsvorm kunt zetten om er een kloppende zin van te maken. 
> Ik rende | met mijn laatste krachten over de finish tijdens de marathon van Rotterdam.
> Over de finish | rende | ik met mijn laatste krachten tijdens de marathon van Rotterdam . 
> Tijdens de marathon van Rotterdam | rende | ik met mijn laatste krachten over de finish. 
Zet zinsdeelstrepen voor en na elk zinsdeel dat je hebt gevonden. 
Met mijn laatste krachten | rende | ik | over de finish | tijdens de marathon van Rotterdam. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Onderwerp

Zoek het onderwerp (ow).
Wie of Wat + de persoonsvorm.

Onderwerp
Zin                                          Wie / Wat +pv    Onderwerp
Wij gaan brood kopen. → Wie gaan? →     Wij

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
Ik heb veel te doen.
werkwoordelijk gezegde: heb te doen


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp (lv)
Het lijdend voorwerp is een zinsdeel. 

Bij het lijdend voorwerp 'overkomt iemand' of 'ondergaat een onderwerp' iets. 

Het is belangrijk dat je weet dat niet iedere zin een lijdend voorwerp heeft.
Lijdend voorwerp (lv)

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + gez. + onderwerp = lijdend voorwerp
Wie of wat
+
gez.
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp (l


1. De taxi komt jou halen.
2. Zal ik jullie thuisbrengen?
3. De heer Sluiter vangt een grote vis.
4. Die film heb ik gezien.



Schrijf de zinnen in je schrift en noteer onder de zin: 

pv =
ow =
wg =
lv =
Voorbeeldzinnen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling (bwb)
- In een zin kunnen meerdere bijwoordelijke bepalingen staan.

- In een zin kunnen ook geen bijwoordelijke bepalingen staan. 

- Woorden als niet, nooit, geen, misschien, soms enz. zijn altijd bijwoordelijke bepaling.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Slide

VWO moet de verschillende soorten bwb's kunnen herkennen. 
Terugblik leerdoelen

Lesdoelen:
- Je leert het werkwoordelijk gezegde in een zin vinden. (ZD)
- Je leert het lijdend voorwerp in een zin vinden. (ZD)



Slide 15 - Slide

This item has no instructions

LES 1 
Toetsvragen opstellen
Wat
- In tweetallen vier toetsvragen bedenken over de theorie. 
Hoe
- Ga naar Nieuw Nederlands. 
- Bestudeer de theorie van het werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp. 
- Maak samen met jouw klasgenoot vier toetsvragen. Schrijf deze in je aantekeningen schrift. Let op: noteer ook de antwoorden!
Tijd
20 minuten
Hulp
Komen jullie er samen niet uit? Vraag hulp aan je docent. 
Resultaat
Ieder tweetal heeft vier toetsvragen. In de volgende gaan we een aantal vragen klassikaal beantwoorden. 
Klaar?
Werk verder aan je huiswerk van Grammatica

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

LES 2
Grammatica
Wat
Hoe
1. Het spel wordt gespeeld in een groepje van vier leerlingen.
2. Iedereen krijgt een aantal kaartjes. Op de kaartjes vind je zinsdelen. 
3. Om de beurt mag je een kaartje opleggen en zorgen dat het goede zin wordt. 
4. Diegene die als eerste al zijn kaartjes kwijt is, wint!
5. Je speelt net zoveel potjes als er tijd is. Hussel alle kaartjes weer goed en deel ze opnieuw uit. 
Tijd
20 minuten
Hulp
- Vraag je docent om hulp als je er niet uitkomt!
Resultaat
- Kennismaken met de verschillende zinsdelen. 
Klaar?
We sluiten de les gezamenlijk af!

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

VRAGEN BEANTWOORDEN &
KEUZEMENU

Keuze 1
- Werk aan de oefenopdrachten  van 
Cursus 5 - Grammatica. 













Keuze 2
- Extra instructie over de zinsdelen
pv - ow - wg - lv - mv - bwb 



Slide 18 - Slide

This item has no instructions

LES 3 
Grammatica
Wat
- Oefentoetsen maken grammatica §1 en §3 van Cursus 5 - Grammatica 
Hoe
1. Ga naar Nieuw Nederlands (via Mijn Innova). Klik op Cursus 5 - Grammatica. 
2. Je maakt tijdens dit blokje twee oefentoetjes van acht vragen. 
3. Je werk in stilte beide toetsjes door. Begin met §1 Persoonsvorm en zinsdelen. 
4. Ben je klaar? Klik dan op de volgende oefentoets §3 Onderwerp.
Tijd
20 minuten
Hulp
- Steek je vinger op in stilte. De docent komt je helpen. 
Resultaat
- Vrijstelling van de paragraaf, wanneer je boven de 80% scoort. 
Je maakt dan enkel  dan een opfriscursus. 
Klaar?
Werk verder aan je opdrachten voor Nederlands. 

Slide 19 - Slide

This item has no instructions