This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, do, vrij
Slide 1 - Slide
- Stillezen
- Aan de slag
- Nieuwsquiz
Planning deze les:
Slide 2 - Slide
- Je begrenst zinnen op de goede manier;
- Je weet wanneer je een punt gebruikt;
- Je weet wanneer je hoofdletters moet zetten.
Doel van de les
Slide 3 - Slide
Stillezen
timer
10:00
Slide 4 - Slide
voor de vakantie ben ik een week met een havo 4 klas op excursie geweest in die week hebben we heel veel verschillende dingen gedaan zo zijn we naar de efteling en het klimbos geweest een docent riep wacht niet rennen tegen een leerling toen we in maastricht waren maar de leerling luisterde niet waardoor hij zo de maas in rende de buschauffeur wilde hem toen niet meer meenemen
Lees dit eens voor:
Slide 5 - Slide
Voor de vakantie ben ik een week met een havo 4 klas op excursie geweest. In die week hebben we heel veel verschillende dingen gedaan. Zo zijn we naar de Efteling en het klimbos geweest. Een docent riep: 'Wacht,niet rennen!' tegen een leerling toen we in Maastricht waren. Maar de leerling luisterde niet, waardoor hij zo de Maas in rende. De buschauffeur wilde hem toen niet meer meenemen.
Is dit beter te begrijpen?
Slide 6 - Slide
Hoe zit dit?
Slide 7 - Slide
Hoe zit dit?
Slide 8 - Slide
Hoe zit dit?
Slide 9 - Slide
Spelling: bestaat uit 2 delen:
Hoe schrijf je alles dat geen werkwoord is?
Hoe schrijf je werkwoorden?
Spelling - theorie
Slide 10 - Slide
Hoe begin en hoe eindig je een zin?
- Start met een hoofdletter;
- Geef aan dat de zin ten einde is: punt, vraagteken, uitroepteken.
Spelling:
Slide 11 - Slide
Wanneer gebruik je nog meer hoofdletters?
- (Start de zin met een hoofdletter;)
- In namen (alle namen, mensen, bedrijven, landen, plaatsen e.d. (Aardrijkskundige namen));
- Woorden die afgeleid zijn van aardrijkskundige namen).
Spelling:
Slide 12 - Slide
Leestekens:
- Punt, Vraagteken, Uitroepteken, Komma.
Komma "vaagste":
- tussen twee persoonsvormen;
- voor verbindingswoorden (daardoor, omdat, want.....);
- Na een uitroep. 'Hé, dat is mijn chocoladetaart!'
Spelling:
Slide 13 - Slide
De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers aan elke hand. Vijf en twintig aan handen en voeten.
Slide 14 - Open question
De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers aan elke hand. Vijf en twintig aan handen en voeten.
De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers: aan elke hand vijf. En twintig aan handen en voeten.
De boeren uit het Noorderland hebben tien vingers, aan elke hand vijf, en twintig aan handen en voeten.
Hoe zit dit?
Slide 15 - Slide
Welke is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw De Boer
B
mevrouw de Boer
C
mevrouw De Boer
D
mevrouw de boer
Slide 16 - Quiz
Welke is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Mevrouw j. De Boer
B
mevrouw J. De Boer
C
mevrouw j. De Boer
D
mevrouw J. de Boer
Slide 17 - Quiz
Wat is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
in het Noordoosten
B
in het noordoosten
C
in het NoordOosten
D
in het noordOosten
Slide 18 - Quiz
Wat is goed? (niet aan het begin van de zin)
A
Zuid-Limburg
B
zuid-Limburg
C
zuid-limburg
D
Zuid Limburg
Slide 19 - Quiz
Wat
- Jouw leerlijn spelling h1 (hoofdletters en leestekens)
Wanneer:
Deze week.
Aan de slag:
Slide 20 - Slide
- Spelling H1 afronden
Succes!
Volgende les
Slide 21 - Slide
Ik kan zinnen juist begrenzen en en gebruik ALTIJD de hoofdletters goed.