2.4 elektriciteit en veiligheid

2.4 
Electriciteit en veiligheid
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.4 
Electriciteit en veiligheid

Slide 1 - Slide

Planning van de les
Korte herhaling paragraaf 1

introductie paragraaf 4

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

In wat voor apparaat zit een kleine transformator?
A
Adapter
B
Batterij
C
Stopcontact
D
spanningsmeter

Slide 3 - Quiz

wat kan een transformator
A
Lampen schakelen
B
De frequentie wijzigen
C
Elektrische spanning transformeren
D
Kortsluiting voorkomen

Slide 4 - Quiz

In een transformator wordt de frequentie anders
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Dit plaatje hiernaast is een
A
Schakelaar
B
Schakelsymbool van een transformator
C
Hoogspanningsteken
D
Een spoel

Slide 6 - Quiz

Een ander woord voor een Generator is?
A
Transformator
B
Turbine
C
Dynamo
D
Warmte wisselaar

Slide 7 - Quiz

Om een transformator te maken heb je twee spoelen met even veel windingen nodig.
A
klopt
B
klopt niet.

Slide 8 - Quiz

Opgewekte spanning in energiecentrales wordt verhoogt voordat het vervoert wordt met behulp van ...
A
een generator
B
een stoomturbine
C
een transformator
D
een adapter

Slide 9 - Quiz

Waar wordt de spanning verlaagd voordat de elektriciteit je huis binnengaat?
A
in een transformator-huisje
B
in een elektriciteits-centrale
C
in een verdeel-station
D
in een stopcontact

Slide 10 - Quiz

Wat is een transformator?
A
Een apparaat waarbij je de spanning kunt aanpassen bv van 230 V naar 12 V
B
Een apparaat dat ervoor zorgt dat je spanning meer wordt en je kunt transformators ook aan elkaar koppelen

Slide 11 - Quiz

Als bij een trafo de secundaire wikkeling 1000 keer groter is dan de primaire wikkeling..
A
de uitgangs-spanning 1000 keer hoger is dan de ingangs-spanning
B
de transformator in brand vliegt
C
de Uitgang 1000 volt afgeeft
D
de letter N

Slide 12 - Quiz

van een transformator kun je zeggen dat.....
A
er primaire spanning in gaat en secundaire spanning uit komt
B
ingangs-spanning en uitgangs-spanning altijd verschillend is
C
er secundaire spanning in gaat en primaire spanning uit komt
D
ingangs-spanning altijd lager is dan de uitgangs-spanning

Slide 13 - Quiz

Een simpele transformator:

Als je een spanning van 5 volt door een spoel met 600 windingen heen stuurt, krijg je uit de andere spoel een spanning van 10 volt. hoeveel windingen heeft de andere spoel?
A
600 windingen
B
1200 windingen
C
300 windingen
D
100 windingen

Slide 14 - Quiz

Hoeveel spoelen heeft een transformator?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 15 - Quiz

Welk onderdeel zit niet in elke elektriciteitscentrale?
A
brander
B
turbine
C
generator
D
transformator

Slide 16 - Quiz

Hoe noem je de eerste spoel van een transformator?
A
Primaire spoel
B
Secundaire spoel
C
Weekijzeren kern

Slide 17 - Quiz

Doelen van de les
De leerling kent de gevaren van elektriciteit
De leerling kan veiligheidsmaatregelen in huis noemen en kent de onderdelen in de meterkast
De leerlingen kent de begrippen randaarde en aardlekschakelaar

Slide 18 - Slide

We spreken van overbelasting
als we zoveel stroom vragen, 
dat de totale stroomsterkte in 
een groep boven de 16 A uitkomt. 

We kijken daarbij vaak naar het totale vermogen. Een groep kan maximaal (230 V x 16 A = ) 3680 W hebben.

Slide 19 - Slide

Bij kortsluiting neemt de stroom
een kortere weg (de weg van de 
minste weerstand). Normaal bepaald 
een apparaat in de kring hoeveel stroom
er nodig is.
Als de stroom een kortere weg kan nemen, is de weerstand vaak heel erg laag. De stroom wordt dan heel erg hoog en schakeld dan uit.

Slide 20 - Slide

Meterkast

Slide 21 - Slide

Stroomsterkte

Slide 22 - Slide

Randaarde beschermt:
A
Het huis tegen brand
B
De mens tegen stroom

Slide 23 - Quiz

Randaarde zit op apparaten met:
A
Een houten omhulsel
B
Een metalen omhulsel

Slide 24 - Quiz

Apparaten hebben vaak een kunstof omhulsel. Dit bied bescherming voor:
A
Het huis
B
De mens

Slide 25 - Quiz

De aardlekschakelaar beschermt:
A
Het huis
B
De mens

Slide 26 - Quiz

De aardlekschakelaar onderbreekt de stroomkring als:
A
Het stroomsterkte verschil kleiner is dan 30 mA
B
Het stroomsterkte verschil groter is dan 30 mA

Slide 27 - Quiz

Het is toch helemaal fout gegaan, en een huisgenoot staat onder stroom. Ik:
A
Grijp hem vast en trek hem weg van de bron.
B
Ik pak een houten bezemsteel en sla hem weg van de bron.

Slide 28 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
H maak paragraaf 4
V maak paragraaf 3 af.

Slide 29 - Slide