1BK recap

1BK recap
1 / 32
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 28 min

Items in this lesson

1BK recap

Slide 1 - Slide

Today's goal
Today's goal is to know how and when to use the personal pronouns

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Grammar
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken je in plaats van een zelfstandig naamwoord (een persoon, een dier, of een ding)...

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je nu al in het Engels?

Slide 6 - Open question

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
Susan
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 7 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
dog
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 8 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my teachers
A
you
B
we
C
I
D
they

Slide 9 - Quiz

"Vertaal" naar een persoonlijk voornaamwoord:
my friends and I
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 10 - Quiz

Ana and Rob, (vul een persoonlijke vnw. in voor Anna and Rob)
____________
are great!

Slide 11 - Open question


Persoonlijke voornaamwoorden
Snap je dit onderwerp en kun je dit toepassen in een Engelse zin?
A
Ja!
B
Jawel, maar ik wil er nog mee oefenen.
C
Jawel, maar ik zou het fijn vinden het nog even te herhalen.
D
Ik snap er niks van.

Slide 12 - Quiz

I
You
He / She/ It
We
You
They
am
are
is
are
are
are

Slide 13 - Drag question

Wat betekent to be in het Nederlands?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 14 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
I
A
is
B
are
C
am
D
be

Slide 15 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
HE/SHE/IT

A
are
B
am
C
be
D
is

Slide 16 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
WE
A
be
B
am
C
is
D
are

Slide 17 - Quiz

(to be)
We ..... at school.
A
am
B
are
C
is

Slide 18 - Quiz

To be: You _____ (to be)hungry
A
was
B
to be
C
are
D
is

Slide 19 - Quiz

They .... (to be) friends
A
to be
B
are
C
is

Slide 20 - Quiz

Welke vorm van to be hoort bij
YOU
A
am
B
are
C
be
D
is

Slide 21 - Quiz

Choose the correct form of to be:

I ... tired (to be)
A
is
B
are
C
am
D
have

Slide 22 - Quiz

(to be)
Where ..... I?
A
am
B
are
C
is

Slide 23 - Quiz

To be:
....you hungry? (vragend)
A
are
B
Am
C
Is
D
Are

Slide 24 - Quiz

It ....... (to be) raining.
A
am
B
are
C
is

Slide 25 - Quiz

You _____ (to be)hungry
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 26 - Quiz


____ (to be) it going to be a difficult test?
A
am
B
to be
C
are
D
is

Slide 27 - Quiz

That drawing _____ (to be) beautiful.

Slide 28 - Open question

Stacey and Patrick _______ (to be) always late.

Slide 29 - Open question

_____ (to be) you tired?

Slide 30 - Open question

My brother ______ (to be) 12 years old.

Slide 31 - Open question

My grandparents _______ (to be) very old.

Slide 32 - Open question