Herhaling 6.1 t/m 6.3

Rivierenland - Pleistoceen
NL: toendralandschap
In de zomer
  • Snelstromend + smeltwater -> in NL ineens vlak -> sedimentatie
  • Vele ondiepe waterlopen door verstopte beddingen = vlechtende rivier 
  • Brede puinwaaier van zand en grind

In de winter:
Geen/Weinig afvoer
-> groot regiem
1 / 19
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with text slides.

Items in this lesson

Rivierenland - Pleistoceen
NL: toendralandschap
In de zomer
  • Snelstromend + smeltwater -> in NL ineens vlak -> sedimentatie
  • Vele ondiepe waterlopen door verstopte beddingen = vlechtende rivier 
  • Brede puinwaaier van zand en grind

In de winter:
Geen/Weinig afvoer
-> groot regiem

Slide 1 - Slide

Saale ijstijd - Fase 1
  • Texel-Coevorden
  • Transport + verpulvering van zand, stenen en klei door het ijs = Keileem 
  • Afgezet in Noord- en Oost-Nederland
  • Soms zichtbaar als heuvels: keileemkoppen

Slide 2 - Slide

Saale ijstijd - Fase 2
  • Haarlem – Utrecht – Nijmegen 
  • Rand ijs bestond uit ‘tongen’ die rivierdalen volgden.
  • Tongbekken = door het landijs uitgediept rivierdal
  • Rivierzand en -grind werd opzij gedrukt tot stuwwallen

Einde fase 2: lijkt sterk op Holoceen (‘huidige tijd’) = Eem-interglaciaal

Slide 3 - Slide

Weichselien - laatste ijstijd
Geen ijs - NL was poolwoestijn

  • Noordzee droog -> westenwinden nemen zand mee
  • Het zand bedekte de Pleistocene ondergrond = dekzand
  • De lichter deeltjes kwamen verder landinwaarts = löss
      -> Limburgse heuvels, België, Duitsland


Slide 4 - Slide

Klimaat warmt op, zeespiegel stijgt
Holoceen = 12.000 jaar geleden tot nu

Relatieve zeespiegelstijging:
- Bodemdaling (wip-werking)
- Afsmelten landijs

  • transgressie = periode waarin de invloed van de zee toeneemt

Slide 5 - Slide

Holoceen - afzetting 1
Bodemdaling -> stijging grondwaterpeil -> moeras -> platenresten verteren niet -> Basisveen

Dus:
Veen kwam bovenop zand en keileem uit het Pleistoceen

Slide 6 - Slide

Kust -  Afzetting 2
Rond 3850 v.Chr.: einde aan landwaarts opschuiven kustlijn.  

Ontstaan oude duinen:
  1. Op de grens tussen land en zee ontstonden strandwallen
  2. De wind kreeg vat op het droge zand
  3. Het zand waaide het op tot duinen


= aanslibbingskust

Slide 7 - Slide

Waddenkust - Afzetting 3
De zee hield via zeegaten toegang tot een  binnenzee achter de strandwallen.

Getij: droogvallend met eb, onder water met vloed
-> ontstaan laag oude zeeklei door bezinken fijne kleideeltjes

Slide 8 - Slide

Afzetting 4
Na 3850 v.Chr. schoof de kustlijn op naar het westen door een afname zeespiegelstijging.

  • Aan zee: lange, lage duinenrij
  • Gebied daarachter:
  1. Minder invloed zout water
  2. Natuurlijke omgeving (milieu) wordt steeds zoeter
  3. Open water groeit dicht door plantengroei
  4. Veenontwikkeling door het niet vergaan van plantenresten

Naam proces bij stap 3 en 4: verlanding
Ontstaan van een dik veenpakket: Hollandveen

Slide 9 - Slide

Hoogveen / Laagveen
  • Hoogveen = veen dat tijdens het ontstaan helemaal afhankelijk is van regenwater.

    Op ondoorlatende laag.

  • Laagveen = veen dat onder water is gevormd, onafhankelijk van regenwater.
    (dus door bodemdaling / stijging grondwaterspiegel)

Slide 10 - Slide

Afzetting 5 en 6
Door stormen werden in Noord- en Zuidwest-Nederland:
  • Flinke happen veen weggeslagen -> Nieuwe zeegaten -> overstromingen
  • De overgebleven lagen veen bedekt door een nieuwe laag zand en klei: jonge zeeklei

Zandbanken voor de kust:
  • afgebroken door de zee -> zand verder verplaatst door de wind ->  nieuwe duinenrij: jonge duinen

Slide 11 - Slide

Zeekleilandschap
Afzetting van klei door getij: 

  1. Als de zee het hoogst is, staat het water even stil
  2. De slibdeeltjes zakken naar de bodem
  3. Als het eb, wordt blijven de slibdeeltjes achter
  4. De grond komt hoger te liggen
  5. Het gebied overstroomt zelden meer
  6. Het gebied raakt begroeid -> kwelder

Slide 12 - Slide

Zeekleilandschap
1000 n.Chr.: wonen achter dijken.
  • Eerst: ‘defensief’ = bescherming tegen de zee
  • Later: ‘offensief’ = land winnen op zee
  1. Aanslibbing van land buitendijks
  2. Ontstaan van kwelders (veeteelt)
  3. Bedijking van die kwelders
  4. Kenmerken van zo’n zeekleipolder
    ong. 2 m boven NAP, akkerbouw, vruchtbaar, terpen en blokverkaveling 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Veenlandschap
Rond het jaar 1000 gingen mensen in het veenlandschap wonen door:
  1. De bouw van boerderijen langs een weg, dijk, kanaal, riviertje. -> ontginningsbasis

  2. Het graven van een brede waterloop ->  wetering

  3.  Graven van slootjes in de lengterichting voor de ontwatering. = strokenverkaveling
    Veen -> veeteelt. Te nat voor akkerbouw

Slide 15 - Slide

Veenlandschap
Ook zijn plassen ontstaan door het afgraven van veen:
  • Gedroogd veen = een brandstof
  • Honderden afgegraven watergangen: petgaten
  • Daartussen plekken om het veen te drogen: legakkers
  • Tijdens stormen spoelden ook de legakkers weg

    VB: Loosdrechtse Plassen

Slide 16 - Slide

Droogmakkerijen
Kenmerken droogmakerijen:

  • Gemiddeld 3 tot 5 m onder NAP
  • Oude zeeklei aan het oppervlak doordat het veen:
    + is weggeslagen door stormvloeden
    + is afgegraven voor turfwinning:

    -> onderdeel van het zeekleilandschap

Slide 17 - Slide

timer
20:00
Je gaat toetsvragen (en antwoorden) bedenken
over één paragraaf (indeling komt zo op het bord)

  • Je maakt minimaal 10 verschillende vragen.
  • Je hebt maximaal 1 begrip vraag.
  • Je hebt minimaal 1 vraag waarbij een afbeelding
    gebruikt moet worden.
Denk aan vragen zoals: Leg uit waarom..., Wat is afgezet in..., 
Hoe ontstond..., etc.

Lever de vragen in via magister opdrachten - Je hebt 20 minuten de tijd

Klaar? Maak je opdrachten van 6.5 af (controleer of 6.4 af is)


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide