6.3 Mensen in het kustgebied

Wat is het verschil tussen absolute en relatieve zeespiegelstijging?
1 / 50
next
Slide 1: Open question
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat is het verschil tussen absolute en relatieve zeespiegelstijging?

Slide 1 - Open question

In welke periode warmde het klimaat op?
A
Pleistoceen
B
Holoceen

Slide 2 - Quiz

Waardoor daalt Nederland steeds meer en wordt de relatieve zeespiegelstijging dus steeds groter?

Meerdere antwoorden goed
A
Door het wipwap effect van de ijsstijd, isostasie
B
Door de zware bebouwing en de groeiende verstedelijking
C
Door het inklinken van veen en klei
D
Door de winning van delfstoffen

Slide 3 - Quiz

In wat voor een gebied ontstaat veen?
A
zandgrond
B
kleigrond
C
moeras
D
zoutvlakte

Slide 4 - Quiz

Sleep het begrip naar de juiste definitie!
Grondsoort die bestaat uit (half) vergane plantenresten.
De combinatie van stijgen van zee + effect van bodemdaling.
Periode waarin de invloed van de zee toeneemt.
veen
transgressie
relatieve zeespiegelstijging

Slide 5 - Drag question

Op de afbeelding is transgressie te zien tussen afbeelding B en C.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Een periode waarin de invloed van de zee toeneemt noemen we?
A
regressie
B
transgressie

Slide 7 - Quiz

Welk materialen werd er tijdens het Weichselien neergelegd?
A
dekzand
B
löss
C
veen
D
klei

Slide 8 - Quiz

Noem minimaal 1 reden waarom Nederland te maken heeft met bodemdaling

Slide 9 - Open question

Noem een maatregel die we hebben genomen om ons te beschermen tegen de zee.

Slide 10 - Open question

Oefenvraag
a Hoe heten de landschapselementen bij de letters A in de figuur?
b Wanneer zijn deze landschapselementen ontstaan?
c Leg uit hoe ze zijn ontstaan.

Figuur: Glaciale landschapsvormen in Nederland.




Slide 11 - Slide

Oefenvraag
a Dat zijn tongbekkens.
b in de Saale-ijstijd / in de voorlaatste ijstijd
c De met puin beladen ijstongen (1) schuurden rivierdalen uit tot uiteindelijk zeer diepe brede dalen (1): de tongbekkens.

Slide 12 - Slide

Oefenvraag
a In het Pleistoceen waren er warme en koude perioden. Noteer voor de koude én voor die warme perioden elk de twee benamingen.
b Welke afzetting(en) uit het Pleistoceen vind je als je in Noord-Drenthe een diep gat boort? Zet ze in de goede chronologische volgorde met de jongste afzetting het eerst.
 Kies uit: keileem – löss – dekzand – rivierafzettingen – löss.
c Leg uit hoe de jongste afzetting uit vraag b in Drenthe gevormd kon worden.

Slide 13 - Slide

Oefenvraag
a Van elk twee benamingen gevraagd:
 koude periode: 1) ijstijd 2) glaciaal
 warme periode: 1) tussenijstijd 2) interglaciaal
b dekzand – keileem – rivierafzettingen
c In de laatste ijstijd was er een toendraklimaat in Nederland. (0,5) Er was nauwelijks begroeiing. (0,5) De Noordzee lag droog. (0,5) De wind blies het kale zand naar het oosten. (1) Zo kwam er een laag dekzand over Nederland te liggen. (0,5)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Duizenden jaren bepaalden de natuurkrachten ijs, water en wind het landschap in het kustgebied. Pas na 800 n. Chr. nam de invloed van mensen toe. Ze bouwden dijken, legden meren droog en ontgonnen veenmoerassen.

Wat willen we weten:
Wat is de invloed van mensen op de vorming van het landschap in het kustgebied?

Slide 16 - Slide

Kennen en kunnen:
  • Hoe kwelders zijn gevormd
  • Het ontstaan en de kernmerken van een zeekleipolder
  • Het ontstaan en de kenmerken van veenontginningen
  • Waarom het gebruik van veengrond is veranderd
  • Het ontstaan en de kenmerken van een droogmakerij

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Zeekleilandschap
Kenmerken
  • Kust gebied van Nederland
  • Kwelders en Schorren
  • Zeedijken
  • Terpen(dorpen)
  • Erg vruchtbaar door nutriënten in het klei

Ontstaan
In het vroege holoceen afgezet door de zee. 
Het land overstroomde door zeegaten. de zee legt klei neer, dit noem je opslibbing.






Slide 19 - Slide

Kwelders
Afwisseling van transgressie en regressie
transgressie - kustlijn schuift landinwaarts
regressie - kustlijn schuift zeewaarts

Vloed: hoogwater
  • Water is stabiel: Slib zakt naar beneden
  • Sedimentatie

Eb: Laagwater 
  • Het slib blijft achter
  • Grond komt steeds hoger te liggen

Na een poos overstroomt het gebied zelden meer
Het gebied raakt begroeid en wordt gebruikt door boeren            kwelder.
Landaanwinningenswerken
De mens helpt ook een handje: Er worden palen met twijgentakken er tussen aan de rand neergezet. het slib spoelt bij vloed minder snel weer weg waardoor het aanslibben sneller gaat. Wanner de kwelder niet meer overstroomd wordt een er dijk gebouwd = bedijken.

Slide 20 - Slide

Schor en kwelder zijn verschillenden benamingen voor hetzelfde ecosysteem.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Manier van wonen
500 v.c - bouwen van terpen
Kunstmatige heuvels opgeworpen door de mens om droge voeten te houden.

1000 n.c. - de eerste dijken
Eerst defensief, bescherming tegen het water
Later offensief door inpoldering kwelders                                  zeekleipolders.

Door het regelmatig bedijken van de kwelders, zie je dat er een paar rijen van dijken te zien zijn.
Dromer - Slaper - Waker
Terp
Kunstmatige heuvel waar bovenop er gebouwd werd. Dit worden terpen genoemd. 
De dromer
De oudste zeedijk, ook wel de 'Dromer' genoemd. 
Na een aantal eeuwen hielpen de terpen niet genoeg meer om droge voeten te houden. Ook werden de gemeenschappen steeds groter. Uiteindelijk werden de terpen met elkaar verbonden.
Zeekleipolder
De waker
De ‘waker’: de huidige dijk en waterkerende dijk. Deze dijk beschermt als eerste het binnendijkse gebied tegen het buitenwater.
De slaper
De ‘slaper’: wanneer de waterkerende dijk doorbreekt, dan vangt deze dijk het water op.
Kwelders

Slide 23 - Slide

Terp
Terpen liggen paralel aan de kust, vaak in rijen naast elkaar.
Terpen zijn gebouwd van klei, mest en afval.

Hoogste terp van Nederland: 
Hogebeintum - Bijna 9 meter hoog!

Tegenwoordig zijn veel terpen afgegraven vanwege hun vruchtbare grond. 

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Veenlandschap
1000 n.c. wonen in het veen.

- woningen langs weg, kanaal, dijk, 
   riviertje = ontginningsbasis
- brede waterloop op 1 km afstand 
   van basis = wetering
- slootjes graven in lengterichting

Ontginningsbasis
Wetering
Slootjes voor afwatering

Slide 26 - Slide

Veenlandschap
- eerst akkerbouw
- later veeteelt (te nat voor akkerbouw)
~ inklinking door ontwatering
~ veenoxidatie door ontwatering

Ook gebruikt voor turfwinning
-afgegraven watergangen/petgaten
- droogplekken/legakkers voor veen 

Legakkers sloegen weg bij stormen, zo ontstonden plassen/meren.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Droogmakerij
Sinds de 16e eeuw droogleggen van plassen, meren en stukken zee.

  1. Aanleggen ringdijk met vaart.
  2. Droogpompen omdijkt gebied.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Video

Hoe ziet het landschap er uit als de zee zand en klei gaat sedimenteren en het gebied gaat verlanden?

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Het terugtrekken van de zeespiegel
A
transgressie
B
regressie
C
agressie
D
decompressie

Slide 34 - Quiz

2 redenen voor transgressie
A
stijging zeespiegel + minder verdamping
B
stijging zeespiegel + bodemdaling
C
minder verdamping+ bodemdaling

Slide 35 - Quiz

Welke drie soorten polders zijn juist?
A
zeepolder veenpolder waddenpolder
B
zoutzeepolder veenpolder droogmakerij
C
droogmakerij veenpolder zeepolder
D
veenpolder zoetzeepolder droogmakerij

Slide 36 - Quiz

Waar of niet waar?
Veenpolders zakken nog steeds in en worden steeds lager.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

droogmakerij
veenpolder
zeepolder

Slide 38 - Drag question

zeepolder
veenpolder
droogmakerij
het is de bekendste polder. het zijn meren of stukken zee die droog staan.
ze liggen in het westen van Nederland en zijn ontstaan doordat boeren de moerassen geschikt maakte voor de landbouw
Door sedimentatie van zand en klei wordt het land voor de kust in de Waddenzee en Zeeland steeds hoger. ligt ongeveer op zeeniveau

Slide 39 - Drag question

Hoe noem je het proces van bodemdaling in veenpolders?
A
inwinning
B
inwendig
C
instening
D
inklinking

Slide 40 - Quiz


A
Zeepolder
B
Veenpolder
C
Droogmakerij

Slide 41 - Quiz

A
B
C
D
Droogmakerij
Veenpolder
Zeepolder
IJsselmeerpolder

Slide 42 - Drag question

Wat voor polder zie je op de afbeelding?
A
droogmakerij
B
zeepolder
C
veenpolder

Slide 43 - Quiz

Wat voor polder zie je op de afbeelding?
A
droogmakerij
B
zeepolder
C
veenpolder

Slide 44 - Quiz

Hoe noemen we deze polder?
A
Zeepolder
B
Veenpolder
C
Droogmakerij

Slide 45 - Quiz

Welke polder is het diepste?
A
zeepolder
B
droogmakerij
C
veenpolder

Slide 46 - Quiz

Eerste duinen
(grijze bulten)
A
Oude duinen
B
Jonge duinen
C
Nieuwe duinen
D
Basisduinen

Slide 47 - Quiz

In de periode 3000 tot 1200 jaar geleden is de kustlijn weer naar het westen verschoven. Er was dus sprake van:
A
regressie
B
transgressie

Slide 48 - Quiz

Begrippen I
Transgressie:       Periode waarin de invloed van de zee toeneemt.
Regressie:           Periode waarin de invloed van de zee afneemt.
Jonge klei:           Zeeklei die is afgezet in gebieden die sinds ongeveer het jaar 500 v. Chr. door de zee zijn overstroomd.
Getij:                    De dagelijkse beweging van opkomend water (vloed) en afgaand water (eb).
Slib:                      Afzetting op de bodem van in water aanwezige vaste deeltjes.
Kwelder:               Een begroeid stuk land dat direct aan zee grenst en alleen bij hoge vloed overstroomt.
Terpen:                 Kunstmatige heuvel die door de bewoners zelf is opgeworpen met grond en afval.
Polder:                 Gebied waar de waterstand kunstmatig wordt beheerd.
Zeekleipolder:      Polder die is ontstaan door het bedijken van een kwelder.
Verkaveling:         De manier waarop land in stukken is verdeeld.
Kwelderwerken:   Menselijke ingrepen in kwelders om landaangroei te stimuleren.
Sedimentatie:       Afzetting van materiaal dat is meegenomen door water, wind en ijs.

Slide 49 - Slide

Begrippen II
Veen:                      Grondsoort die bestaat uit vergane plantenresten.
Veenontginningen: Ontgonnen veenlandschap met een strokenverkaveling.
Inklinking:               Het inzakken van een klei- of veenbodem door ontwatering.
Veenoxidatie:         Het verteren van plantenresten door de aanwezigheid van zuurstof in ontwaterd veen.
Droogmakerijen:    Meren, plassen en delen van de zee die zijn drooggelegd.
Oude zeeklei:         Afzettingen van (zand en) klei in het waddengebied achter de oude duinen.

Slide 50 - Slide