Verkleinwoorden - groep 7

Verkleinwoorden
In de Nederlandse taal worden héél vaak verkleinwoorden gebruikt.

Wil je nog een biertje?
Ik eet een broodje kaas.
Een middeltje tegen keelpijn.
Een eitje bij het ontbijt.
Een kroket met frietjes.
Koekjes bij de koffie.
Het sprookje van Roodkapje.
Wil je als toetje een ijsje?

In deze les gaan we leren welke regels gelden voor de verkleinwoorden.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsBasisschoolGroep 7

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Verkleinwoorden
In de Nederlandse taal worden héél vaak verkleinwoorden gebruikt.

Wil je nog een biertje?
Ik eet een broodje kaas.
Een middeltje tegen keelpijn.
Een eitje bij het ontbijt.
Een kroket met frietjes.
Koekjes bij de koffie.
Het sprookje van Roodkapje.
Wil je als toetje een ijsje?

In deze les gaan we leren welke regels gelden voor de verkleinwoorden.

Slide 1 - Slide

Verkleinwoorden... of verkleinwoordjes
Verkleinwoorden zijn volgens de taalkunde: zelfstandig naamwoorden (of soms bijwoorden) waarmee de kleine vorm wordt bedoeld. 

In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoorden gebruikt. Moedertaalsprekers weten vaak vanzelf welke vorm ze moeten gebruiken, voor NT2’ers (mensen met Nederlands als tweede taal) is dit veel lastiger.






Bij een verkleinwoordje wordt altijd het 
lidwoordje ‘het’ gebruikt. 

Voorbeeldjes:
de boom – het boompje
de kat – het katje
het huis – het huisje

Maar er zijn ook veel uitzonderingen.

Op de volgende bladzijde beginnen we met
de basisregels voor verkleinwoorden.

Slide 2 - Slide

Vorige les ...

... heb je geleerd wanneer een samenstelling wel / niet een tussen-n krijgt.
Meestal -je
De meeste verkleinwoorden krijgen -je achter het zelfstandig naamwoord.
  • de hand – het handje
  • de rups - het rupsje
  • de lamp – het lampje

Vaak -tje
Sommige verkleinwoorden krijgen -tje achter het zelfstandig naamwoord Als de laatste letter van het zelfstandig naamwoord een -l, -n, -w, -r, -e, -a, -o, -u is, dan eindigt het verkleinwoord meestal op -tje.
  • de kameel – het kameeltje
  • de maan – het maantje
  • de vrouw – het vrouwtje
  • het haar – het haartje
  • de dame – het dametje


Let op: als de laatste letter van het zelfstandig naamwoord eindigt op -a-o-u , dan verdubbelt de klinker.
  • de opa – het opaatje 
  • de jojo – het jojootje
  • de paraplu – het parapluutje

Slide 3 - Slide

Vorige les ...

... heb je geleerd wanneer een samenstelling wel / niet een tussen-n krijgt.
Vaak -pje
De zelfstandige naamwoorden die eindigen op -m, krijgen meestal -pje bij het verkleinwoord.

  • het raam - het raampje

Lastige verkleinwoorden op -etje
Sommige verkleinwoorden zijn toch heel anders, zij eindigen op -etje. Vaak zijn dat zelfstandig naamwoorden met een korte klinker.

  • de bon – het bonnetje
  • de man – het mannetje
  • de ring – het ringetje
  • de bal – het balletje

Lastige verkleinwoorden
Sommige verkleinwoorden krijgen juist een verdubbeling van de klinker of zijn helemaal anders.
  • het blad - het blaadje 
  • het gat - het gaatje
  • het schip - het scheepje 
  • de jongen – het jongetje

Slide 4 - Slide

We hebben ook weer uitzonderingen op deze regels, maar laten we eerst wat oefenen met de regels die we tot nu toe hebben geleerd.
Wat is het verkleinwoord van
de kam
A
het kampje
B
het kamtje
C
het kammetje
D
de kammetje

Slide 5 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de hark
A
het harkje
B
het harrekje
C
de harkje
D
het harktje

Slide 6 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de nicht
A
het nichttje
B
het nichje
C
de nichtje
D
het nichtje

Slide 7 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
het spel
A
het speltje
B
het spelletje
C
het spelje
D
de speltje

Slide 8 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
de duim
A
het duimpje
B
het duimtje
C
de duimtje
D
het duimetje

Slide 9 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de sprong
A
het sprongetje
B
het sprongtje
C
de sprongtje
D
het sprongje

Slide 10 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de slager
A
de slagertje
B
het slagerje
C
het slaagertje
D
het slagertje

Slide 11 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de tand
A
het tandje
B
het tandtje
C
het tandetje
D
het tandetje

Slide 12 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de tante
A
het tantje
B
het tanttje
C
het tandetje
D
het tantetje

Slide 13 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de veter
A
het veterje
B
het veteretje
C
het vetertje
D
het veetertje

Slide 14 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
de pan
A
het panje
B
het pannetje
C
het panneje
D
de pantje

Slide 15 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van
(raadpleeg de regels)
het ei
A
het eije
B
het eiertje
C
het eitje
D
het eipje

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Schrijf het verkleinwoord op en klick op 'bewaren'. Daarna kun je met 'Toon uitleg' controleren of je antwoord goed was en het eventueel verbeteren.
Gebruik slide 2, 3, 4 en 18, 19, 20 om het juiste antwoord te vinden.
bikini

Slide 18 - Open question


ding

Slide 19 - Open question


ballon

Slide 20 - Open question


la

Slide 21 - Open question


accu

Slide 22 - Open question


jongen

Slide 23 - Open question


behang

Slide 24 - Open question


app

Slide 25 - Open question


radio

Slide 26 - Open question


bikini

Slide 27 - Open question


trolley

Slide 28 - Open question


douche

Slide 29 - Open question


hyena

Slide 30 - Open question


braam

Slide 31 - Open question


duim

Slide 32 - Open question


ruzie

Slide 33 - Open question


wandeling

Slide 34 - Open question


vitamine

Slide 35 - Open question

Dit is het einde van de les.
Ik denk dat jullie het nu met Gargamel eens zijn...
De volgende slide kun je gebruiken om een boodschap achter te laten.

Slide 36 - Slide

Hier kun je boodschappen, opmerkingen e.d. schrijven.

Slide 37 - Open question