Een bijwoord geeft altijd extra informatie:
1. over een werkwoord : Hij loopt hard. (Hoe loopt hij? Hard.)
2.over een ander bijwoord: Hij loopt ontzettend hard. (Hoe hard loopt hij? Ontzettend hard.)
3. over een bijvoeglijk naamwoord: De super knappe jongen loopt hard. (Hoe knap is de jongen? Super knap)
4. over plaats of tijd: Daar moet je naartoe. Dan moet je komen. (Waar moet je naartoe? Daarnaartoe. Wanneer moet je komen? Dan)