H4.2 les 2 1 kgt

Vandaag gaan we:
  • De theorie van de vorige les(sen) herhalen.
  • Vragen stellen over het gemaakte huiswerk.
  • Vooruit kijken naar het volgende huiswerk en de bijbehorende theorie.
  • Bekijken wat we voor de volgende les moeten doen.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vandaag gaan we:
  • De theorie van de vorige les(sen) herhalen.
  • Vragen stellen over het gemaakte huiswerk.
  • Vooruit kijken naar het volgende huiswerk en de bijbehorende theorie.
  • Bekijken wat we voor de volgende les moeten doen.

Slide 1 - Slide

Een bedrijfskolom is...
A
een stapel bedrijven
B
samenwerkende bedrijven aan een product

Slide 2 - Quiz

Wat is de laatste schakel in de bedrijfskolom?
A
Consument
B
Groothandel
C
Web shop
D
Winkel

Slide 3 - Quiz

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je:
A
productiefactoren
B
toegevoegde waarde
C
kapitaal
D
kapitaalgoederen

Slide 4 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van de bedrijfskolom?
A
Supermarkt, groothandel, kaasfabriek, boederij
B
boerderij, kaasfabriek, groothandel, supermarkt, consument
C
boerderij, kaasfabriek, groothandel, supermarkt
D
groothandel, kaasfabriek, supermarkt, groothandel

Slide 5 - Quiz

Stel jij hebt een eigen bedrijf en maakt 100 taarten voor hoeveel verkoop je ze dan?
A
Evenveel als de productiekosten
B
Je vraagt meer dan de productiekosten
C
Je vraagt minder dan de productiekosten

Slide 6 - Quiz

De verkoopprijs van een tablet is € 300.
De prijs is als volgt opgebouwd: grondstoffen € 110, arbeidskosten € 48, overige productiekosten € 30, winst € 102. Wat zijn de productiekosten?
A
€ 78
B
€ 110
C
€ 158
D
€ 188

Slide 7 - Quiz

Jay heeft 5 armbandjes gemaakt. De productiekosten waren €6,75. Wat was de kostprijs per armbandje?
A
€1,35
B
€6,75
C
€1,75
D
€33,75

Slide 8 - Quiz

Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven

Slide 9 - Quiz

Welke van de drie productiesectoren zie je op de achtergrond?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Dienstverlenende bedrijven

Slide 10 - Quiz

Er zijn drie productiesectoren.
Welke hoort er niet bij ?
A
Agrarische bedrijven
B
Industriële bedrijven
C
Commerciële bedrijven
D
Dienstverlenende bedrijven

Slide 11 - Quiz

Geef een voorbeeld van een ondernemer

Slide 12 - Open question

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Producten
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 13 - Quiz

Welke productiefactoren zie je hier?
Noem de details.

Slide 14 - Open question

Welke productiefactoren worden hier gebruikt?
Geef van elke een voorbeeld ?

Slide 15 - Open question

Zijn er opdrachten of onderwerpen uit deze paragraaf waar je (extra) uitleg over zou willen hebben?

Slide 16 - Open question

Leerdoelen:
  • Je kunt de winst berekenen.
  • Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt.

Bekijk de film met de theorie over H4.2 (link in Magister)

Slide 17 - Slide

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten
Voorbeeld :
Sem heeft voor € 275 aan frisdrank verkocht. 
De kosten waren in totaal € 165. 
Zijn winst is:
€ 275 – € 165 = € 110

Slide 18 - Slide

Winst (of verlies) berekenen

Slide 19 - Slide

Je opbrengst is €772,-. De totale kosten zijn €489. Wat is de winst?

Slide 20 - Open question

Winst of Verlies?
6.3 Winst of verlies?

Slide 21 - Slide

Je opbrengsten zijn €550,-. Je totale kosten zijn €585,-. Geef twee antwoorden: heb je winst of verlies gemaakt? Hoeveel?

Slide 22 - Open question

Tot slot:

  1. Kijk het huiswerk van de vorige les na met het nakijkblad in de bijlage in Magister. 
  2. Als je de rekenvragen fout had bekijk je de video met de uitwerking van de rekenvragen (link in Magister).
  3. Bekijk en beluister de video met uitleg over de theorie (link in Magister)
  4. Maak het huiswerk en stuur daarvan foto's op naar de juf.

Slide 23 - Slide