hoofdzin + hoofdzinen (and) : Ik ga naar de bakker en jij gaat alvast naar huis.
of (or): Ga je mee of blijf je thuis?
maar (but): Ik wil die schoenen kopen, maar ik heb geen geld.
want (because): Ik pak een stoel, want de doos staat te hoog.
dus (therefore/so): De doos staat te hoog, dus ik pak een stoel.
De doos staat te hoog, dus pak ik een stoel.