Woordsoorten -vragend -aanwijzend voornaamwoord.

woordsoorten.
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

woordsoorten.
Herhalen; lw,zn,ww, bn,vz.
vragend -en aanwijzend voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

welke zijn de lidwoorden?
A
die, dat, deze
B
een de
C
de het
D
de het een

Slide 2 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden zijn werkwoorden?
A
boek, schrift, vakantie
B
huilen, dansen, spelen
C
bouwvakker, lasser, timmerman
D
mooie, lieve, houten

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel werkwoorden staan er in onderstaande zin?

Ik heb gisteren de hele dag kunnen oefenen met voetballen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Wie veel verdriet heeft, mag best een keer huilen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel zelfstandige naamwoorden?
Het boek ligt in de boekenkast op de eerste verdieping.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Ik ga mee NAAR de bioscoop.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

COEN heeft gespaard voor een nieuw skateboard.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Ik LAG net heerlijk te slapen!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
(hulp)werkwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik HEB net een tosti met ketchup gegeten.

A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

De pen zit IN de tas.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
werkwoord
C
voorzetsel
D
lidwoord

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Mijn schilderij is erg mooi GEWORDEN.
A
zelfstandig werkwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

De ZWEEDSE gehaktballetjes zijn erg lekker.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

aanwijzend voornaamwoord

Slide 15 - Mind map

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Wat weet jij al van het vragend voornaamwoord?

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
VRAGEND voornaamwoord?
A
wanneer
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welke van de onderstaande is een
BEZITTELIJK voornaamwoord?
A
die
B
welke
C
mijn
D
ik

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord hoort niet in het rijtje?

WAAR - WIE - WELKE - WAT
A
waar
B
wie
C
welke
D
wat

Slide 21 - Quiz

WAAR is geen vragend voornaamwoord, de rest wel.
Welk woord hoort niet in het rijtje?

DIE - DIT - DAAR - DEZE
A
die
B
dit
C
daar
D
deze

Slide 22 - Quiz

DAAR is geen aanwijzend voornaamwoord, de rest wel.
Wat is een voorbeeld van een vragend voornaamwoord?
A
wanneer
B
waar
C
wie
D
waarom

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

In welk rijtje staan alléén aanwijzend voornaamwoorden?
A
die, daar, zulke, onze
B
mijn, hij, jullie, mooie
C
die, dat, deze, zulke, zo'n
D
ik, die, deze, op, achter

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

In de zin 'Waar ga jij naartoe op je skateboard?' is het woord WAAR een:
A
vragend voornaamwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Aanwijzend voornaamwoord (a vnw)













Er zijn vier aanwijzende voornaamwoorden. 
Die’ en ‘deze’ gebruik je bij de-woorden, ‘dit’ en ‘dat’ gebruik je bij het-woorden: 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord







Vragend voornaamwoord (v vnw) De vragende voornaamwoorden zijn wie, wat, welke, wat voor (een). Ze staan meestal aan het begin van een vraagzin: 

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Vragend voornaamwoord
Let op!

Woorden als waar, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Noem de vier vragende voornaamwoorden (onder elkaar).

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Noem 5 aanwijzende voornaamwoorden (onder elkaar).

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Noem de voer vragende voornaamwoorden (onder elkaar).

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Wat vond je van de les?
A
B
C
D

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions