woordsoorten herhaling

Herhaling woordsoorten
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhaling woordsoorten

Slide 1 - Slide

Programma
- Welkom
- Doelen
- Herhaling
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Slide

Doelen
Aan het einde van de les

- ken je de woordsoorten lw, znw, ww (3 vormen), bnw, vz, pers.vnw. en bez.vnw.
- kun je deze woordsoorten benoemen

Slide 3 - Slide

Noteer de znw's uit de zin.
Het meisje lacht tegen de jongen.

Slide 4 - Open question

Noteer de bnw's uit de zin.
De knappe vrouw zong in de volle bus.

Slide 5 - Open question

Noteer de voorzetsels uit de zin.
De man liep met de kooi naar buiten.

Slide 6 - Open question

Noteer de werkwoorden uit de zin.
Het meisje heeft een pop gekregen

Slide 7 - Open question

heeft =

Slide 8 - Open question

gekregen =

Slide 9 - Open question

Noteer de werkwoorden uit de zin.
Het meisje zal een pop krijgen.

Slide 10 - Open question

zal =

Slide 11 - Open question

krijgen =

Slide 12 - Open question

Opdracht
Maak opdr. 12 en 14 op blz. 122 en 123.

Bij opdracht 14 moet je ook benoemen welke vorm het werkwoord heeft.

Je werkt in stilte. Je mag oortjes in. 

Slide 13 - Slide

Opdracht
Je hebt steeds de woordsoorten uit de zinnen benoemd. Nu draaien we het om. In iedere opdracht staan de woordsoorten al gegeven. Jij maakt daar zinnen mee in die volgorde, bijv.: 

lw - bnw - znw - ww (pv) - lw - bnw - znw - znw - ww (vdw)
 |          |          |                |            |         |            |           |                   |
De aardige jongen heeft het leuke meisje bloemen gegeven. 

Slide 14 - Slide

Opdracht
Maak zinnen met de volgende woordsoorten. De zin moet in deze volgorde blijven staan. 

lw - bnw - znw - ww (pv) - vz - lw - znw 
vz - lw - znw - ww (pv) - lw - znw - ww (vdw) 

Slide 15 - Slide

Opdracht
Maak zinnen met de werkwoorden. Achter het woord staat welke vorm het werkwoord moet hebben. 

vallen (vdw) 
fietsen (heel ww)
gapen (pv) 
willen (pv) en geven (heel ww)

Slide 16 - Slide

Noteer de lidwoorden uit de zin.
Het meisje pakte de cadeautjes uit.

Slide 17 - Open question

Noteer de znw's uit de zin.
Het meisje pakte de cadeautjes uit.

Slide 18 - Open question

Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
De kleine auto is vies.

Slide 19 - Open question

Evaluatie
Aan het einde van de les

- ken je de woordsoorten lw, znw, ww (3 vormen), bnw, vz, pers.vnw. en bez.vnw.
- kun je deze woordsoorten benoemen
- kun je zelf zinnen maken met de genoemde woordsoorten

Slide 20 - Slide

Ik heb de doelen behaald.
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz