- Pak je Graphic Novel en lees hem uit. Maak foto's van de voorkant, achterkant en de laatste bladzijde (chromebook)
Boek uit?
- Graphic Novel inleveren bij mevrouw Lanenga
- Nieuw leesboek uitzoeken (dozen bij het bord)
- Laat dit noteren bij mevrouw Lanenga
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Welkom!
- Pak je Graphic Novel en lees hem uit. Maak foto's van de voorkant, achterkant en de laatste bladzijde (chromebook)
Boek uit?
- Graphic Novel inleveren bij mevrouw Lanenga
- Nieuw leesboek uitzoeken (dozen bij het bord)
- Laat dit noteren bij mevrouw Lanenga
Slide 1 - Slide
Planning van de les
- Ga zitten in je tweetal
- Lees verder uit je leesboek (nieuw leesboek of Graphic Novel, geen recensie)
- Uitleg over artikelbespreking
- Werken aan je artikelbespreking
Slide 2 - Slide
Woordenschat H2
- Opdracht 1 t/m 4 in je boek maken (blz. 52)
Klaar?
- Woordenlijst leren Classroom
Slide 3 - Slide
Wat is formele taal?
Formele taal is taal die je gebruikt in serieuze situaties. Het is een beetje ‘stijf’. Je gebruikt het als je contact hebt met mensen die je niet zo goed kent of met mensen die belangrijk zijn.
Slide 4 - Slide
In welke situatie gebruik formele taal?
Slide 5 - Open question
Wat is informele taal?
Informele taal is taal die je gebruikt in minder serieuze situaties. Het is ‘losser’. Je gebruikt het als je praat met je vader of moeder of als je een berichtje schrijft naar een vriend of een klasgenoot.
Let op: informeel betekent niet dat je meer fouten mag maken. Je gebruikt alleen wat eenvoudigere woorden, die lijken op de taal die je spreekt.
Slide 6 - Slide
in welke situatie gebruik je formele taal?
A
aan je eigen keukentafel
B
aan te de telefoon met je vrienden
C
tijdens een sollicitatiegesprek
D
Tijdens de pauzes van school
Slide 7 - Quiz
Een voorbeeld van formeel taalgebruik is:
A
Hey man,
B
Hoi Sjonnie,
C
Beste meneer/mevrouw,
D
Hey, alles goed?
Slide 8 - Quiz
Je spreekt iemand aan met 'je' of 'jij'.
Je spreekt iemand aan met 'u'.
Je noemt diegene bij de achternaam en zegt 'meneer/mevrouw'.