Complexiteit zit in de contexten en grafieken/ tabellen/ modellen
Maak de opdrachten uit de methode om daar mee te oefenen
In het examen komen vaak ecologievragen voor!!!
Slide 6 - Slide
Voorkennis (blz 270)
Aan de hand van een paar vragen halen we kennis uit de 4e op die nuttig is voor dit hoofdstuk.
Slide 7 - Slide
Hoort het proces waarbij brooddeeg rijst door gist bij de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 8 - Quiz
Hoort het proces waarbij dode planten in een sloot anaeroob worden afgebroken tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 9 - Quiz
Hoort het proces waarbij kalkrotsen verweren tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 10 - Quiz
Hoort het proces dissimilatie tot de C-kringloop, de N-kringloop of beide?
A
Bij de koolstofkringloop
B
Bij de stikstofkringloop
C
Bij beide kringlopen
Slide 11 - Quiz
9.1 Klimaatverandering
Slide 12 - Slide
Leerdoelen 9.1
Je beschrijft de grote koolstofsinks van systeem Aarde
Je legt uit hoe door menselijke activiteiten de uitstoot van broeikasgassen het klimaat beïnvloedt
Je legt de effecten van klimaatverandering op biodiversiteit uit
Slide 13 - Slide
Braindump:
Lees blz. 11
Als je klaar bent met lezen:
1. Sla je boek even dicht
2. Schrijf zoveel mogelijk op wat je hebt onthouden
3. Vergelijk nu wat je hebt opgeschreven met wat er in het boek staat. Klopt het en welke dingen was je vergeten?
timer
4:00
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Broeikasgassen
CO2
Methaan
Ozon
N2O (lachgas)
Waterdamp
Slide 16 - Slide
CO2 en broeikaseffect
versneld vrijmaken CO2 uit langzame koolstof kringloop
verhoogt het CO2 gehalte in de atmosfeer.
Slide 17 - Slide
Biodiversiteit
Door wijzigingen in de temperatuur is voedsel niet meer op het juiste moment beschikbaar.
Bijvoorbeeld eikenprocessierupsen voor koolmezenkindjes.
Voedselketens raken ontregeld.
Slide 18 - Slide
Broeikasgassen
CO2
Methaan
Ozon
N2O (lachgas)
Waterdamp
Hoe groter de hoeveelheid broeikasgassen hoe groter het broeikaseffect -> versterkt broeikaseffect.
Slide 19 - Slide
Methaan en broeikaseffect
Methaan (CH4) komt vrij bij:
de veeteelt (koeien boeren *)
landbouw
verbranden fossiele brandstoffen
afvalstortplaatsen (anaerobe afbraak)
ontdooien permafrost.
(*) Eén Nederlandse koe stoot gemiddeld ongeveer evenveel methaan uit als de CO2 van een gemiddelde personenauto, die 15.000 km per jaar rijdt.
Slide 20 - Slide
Lachgas en broeikaseffect
Lachgas (N2O) komt vrij door:
bacteriewerking in de oceanen
door uitspoeling van nitraat.
feestende jongeren
Slide 21 - Slide
Waterdamp en broeikaseffect
Door de opwarming van de aarde
meer waterdamp in de atmosfeer
zorgt voor een zichzelf versterkend effect.
Slide 22 - Slide
Gevolgen klimaatverandering
De abiotische factoren van ieder ecosysteem veranderen.
Welk effect heeft dit op de soortensamenstelling (biodiversiteit) van ieder gebied?
Slide 23 - Slide
Optimumkromme
Voor elke abiotische factor kun je meten hoe de overlevingskans is van een bepaald organisme. Bijvoorbeeld temperatuur.
Slide 24 - Slide
Biodiversiteit
Elke soort heeft een optimum voor abiotische factoren. Door de klimaatverandering veranderen abiotische factoren in veel gebieden op aarde. De soorten zijn dan niet meer optimaal aangepast op de abiotische factoren van het gebied. De verandering gaat sneller dan de soort met adaptatie (evolutie) kan bijhouden.
Slide 25 - Slide
Biodiversiteit
Door wijzigingen in de temperatuur is voedsel niet meer op het juiste moment beschikbaar.
Bijvoorbeeld eikenprocessierupsen voor koolmezenkindjes.
Voedselketens raken ontregeld.
Slide 26 - Slide
Leerdoelen 9.1
Je beschrijft de grote koolstofsinks van systeem Aarde
Je legt uit hoe door menselijke activiteiten de uitstoot van broeikasgassen het klimaat beïnvloedt
Je legt de effecten van klimaatverandering op biodiversiteit uit