This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Verder H2.3 Lezen
Slide 1 - Slide
Maar eerst...
Slide 2 - Slide
Wat is het verschil tussen een feit en een mening?
Slide 3 - Mind map
Feit
= echt of is werkelijk gebeurd.
Mening
= wat iemand ergens van vindt of over denkt.
Slide 4 - Slide
Welke soort woorden weergeven het verband aan tussen woorden, zinnen of alinea's? (=1 woord)
Slide 5 - Open question
Signaalwoorden
In bijna elke tekst staan signaalwoorden. Deze woorden laten het verband zien tussen woorden, zinnen of alinea’s.
Dat is bijvoorbeeld zo bij een opsomming.
Slide 6 - Slide
Welke signaalwoorden van de opsomming zie je? Max is dol op sporten. Hij kan goed wielrennen, maar hij kan ook geweldig zwemmen. Bovendien loopt hij regelmatig hard.
Slide 7 - Open question
Wat wordt hieronder opgesomd? Max is dol op sporten. Hij kan goed wielrennen, maar hij kan ook geweldig zwemmen. Bovendien loopt hij regelmatig hard.
Slide 8 - Open question
Je moet altijd direct een woordenboek gebruiken als je de betekenis van een woord niet weet
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
In kranten staat de eerste alinea meestal dikgedrukt
Aandacht trekken van de lezer
Als de lezer de eerste alinea heeft gelezen dan weet hij al in grote lijnen waar de tekst over gaat.