T3 Bloedsomloop herh. 3.1 tm 3.4

T3 Bloedsomloop 
herh. 3.1 tm 3.4
1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

T3 Bloedsomloop 
herh. 3.1 tm 3.4

Slide 1 - Slide


Met cijfer 4 wordt een nier aangegeven.
Is dit de linker nier
of de rechter nier?
A
Links
B
Rechts

Slide 2 - Quiz

Bloedcellen zijn rode bloedcellen en witte bloedcellen. Waarom horen bloedplaatjes hier niet bij?
A
Omdat ze geen functie hebben
B
omdat ze geen celkern hebben
C
Omdat ze niet in het beenmerg gemaakt worden
D
Omdat het geen cellen zijn

Slide 3 - Quiz

In de afbeelding is een doorsnede van een schematisch hart weergegeven. Sleep de onderdelen naar het hart.
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart in
Bloed stroomt het hart uit
Bloed stroomt het hart uit

Slide 4 - Drag question

Zet de teksten onder de bijbehorende afbeelding.
Hartpauze - hart vult zich met bloed
Boezems trekken samen 
Hartpauze - hart vult zich nog meer met bloed
Kamers trekken samen 
Bloed stroomt in slagaders

Slide 5 - Drag question

Wie heeft er meer risico op een blaasontsteking?
A
man
B
vrouw
C
evenveel

Slide 6 - Quiz

grote bloedsomloop. Hoe stroomt een druppel bloed. Begin in de linkerboezem.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Het bloed komt in de linkerboezem.
Het bloed komt in de linkerkamer.
Het bloed komt in de rechterboezem.
Het bloed komt in verschillende organen.
Het bloed komt in de aorta.
Het bloed komt in de holle aders

Slide 7 - Drag question

Sleep de juiste naam bij het juiste bloedvat
van het hart naar de longen
van de nieren naar het hart
vervoert zuurstof naar het hart zelf
van het hart naar de lever
kransslagader
kransader
longader
longslagader
nierader
nierslagader
leverslagader
leverader

Slide 8 - Drag question

De boezems trekken samen, bloed gaat de kamers in. 
Hartpauze, bloed stroomt het hart in vanuit de aders.
De kamers trekken samen, bloed gaat de slagaders in. 

Slide 9 - Drag question

Ader
Slagader
Haarvat
Zuurstofrijk bloed
Zuurstofarm bloed
Zuurstofrijk bloed

Slide 10 - Drag question

Zuurstofrijk-bloed stroomt niet naar je:
A
Longen
B
Nieren
C
Hart
D
Hersenen

Slide 11 - Quiz

8.
A: Hart-longen-hart
B: Hart-organen-hart
A
A= kleine bloedsomloop B= grote bloedomloop
B
A= grote bloedsomloop B= kleine bloedsomloop

Slide 12 - Quiz

De boezems
A
Liggen aan het begin van een slagader
B
Zijn ruimtes in het hart waar slagaders beginnen
C
Liggen tussen de boezem en de kamer
D
Zijn ruimtes in het hart waar aders uitkomen

Slide 13 - Quiz

In slagaders is het bloed altijd zuurstofrijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Blaas
Urineleider
Nier
Urinebuis

Slide 15 - Drag question

De functie van de nieren is uitscheiding. Wat scheiden de nieren uit?
A
alleen overtollig water
B
overtollig water, glycogeen, afvalstoffen en zouten
C
schadelijke stoffen
D
overtollig water en zouten, afvalstoffen en schadelijke stoffen

Slide 16 - Quiz

Wat is een zuurstofrijke slagader?
A
Longslagader
B
Longader
C
Onderste holle ader
D
Aorta

Slide 17 - Quiz