REK, P3 (P2 voor 3R1A/B), PER, voorbeelden stuva versie 1

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   februari 2023

1 / 15
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   februari 2023

Slide 1 - Slide

voorbereiding voor de docent
kopiëren stappenplan

kopieën afronden



Slide 2 - Slide

per - met 1, voor 1
voorbeelden
-Het festival kost € 5,00 per persoon.
Voor zes personen betaal je 6 x € 5,00 = € 30,00
-De auto rijdt 100 kilometer per uur.
In anderhalf uur rijdt de auto 1,5 uur x 100 km = 150 km.
-De huur van een studentenkamer bedraagt € 450,00 per mnd.
Na een jaar heeft de student 
12 maanden x € 450 = € 5400,00 betaald.


Slide 3 - Slide

oefenen met de aanpak van context-opgaven
tekst en rekenen
A. de opgave splitsen in info en vraag
1- Lees tekst. Bepaal of je onbekende woorden moet opzoeken.
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
4- Wat moet ik doen bij de vraag?
B. nadenken over een oplossing
5- Welke berekeningen kunnen bij de info en de vraag passen?
C. 6- de berekening(en) maken
D. 7- controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend

Slide 4 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.







                                                                                >>>

Slide 5 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.
                                                   woordenschat
                                                   per maand - in 1 maand
                                                   extra betalen - meer dan als
                                                                je in 1 keer betaalt 
                                                   afbetalen  - in delen betalen                           

Slide 6 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
1 x € 649,00 
of
34 x € 20,00

vraag
extra betalen
34 maanden

Slide 7 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?
de vraag:
Hoeveel extra betalen na 34 maanden?

de taak
vergelijken van het geldbedrag
in 1 keer
met het geldbedrag van 
34 maanden x € 20,00

Slide 8 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing
Door de vraag denk ik dat 
34 maanden x € 20,00 
meer is dan € 649,00 in één keer.

berekeningen
- uitrekenen 34 maanden x € 20,00
- (34 x € 20,00) minus € 649,00         

Slide 9 - Slide

C 6- de berekeningen maken
Roep je antwoord nog niet.
Reken uit en antwoord via 
LessonUp.

34 x € 20,00 = € ............
(34 x 20) - 649 = € ..........

>>>

Slide 10 - Slide

Hoeveel moet je extra betalen als je deze televisie in 34 maanden afbetaalt?
timer
1:00

Slide 11 - Open question

C 6- de berekeningen maken
34 x € 20,00 = € 680,00
€ 680 - 649 = € 31,00

antwoord
Je moet € 31,00 meer betalen 
als je de tv in 34 maanden 
afbetaalt.

Slide 12 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
Als je een artikel op afbetaling koopt, betaal je bijna altijd meer dan als je dat artikel in 1 keer betaalt. Soms betaal je dezelfde prijs.
-Dus als je hebt uitgerekend dat afbetalen in 34 maanden goedkoper is dan betalen in één keer, dan is je antwoord fout.
-Afbetalen is meestal niet 50% duurder. Dus als je hebt uitgerekend € 310,00, dan is je antwoord waarschijnlijk fout.

Slide 13 - Slide

EXTRA     Hoelang ga je afbetalen?


34 maanden = 12      + 12      + 10 maanden
                   = 1 jaar + 1 jaar + 10 maanden = 2 jaar en 10 m

Je bent dus bijna 3 jaar bezig met afbetalen.

Slide 14 - Slide

aan de slag                                     
Bekijk het filmpje en maak de opgaven van
ffRekenen.
Verhoudingen herkennen en gebruiken
Verhoudingen 1
Het woordje 'per'

Slide 15 - Slide