W13 BIO 2KL2 HSS BS 2 Thema 5

Basisstof 2 chromosomen, genen en eiwitten
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo lwoo, kLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Basisstof 2 chromosomen, genen en eiwitten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 
  • Je moet de kenmerken van chromosomen kunnen noemen.
  • Je moet kunnen omschrijven wat een gen en een eiwit is.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

gen
op 46 chromosomen ligt duizenden erfelijke eigenschappen.

elk gen is een deel van chromosoom dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap.

alle genen samen vormen het genotype

Slide 4 - Slide

van gen via eiwit naar fenotype
genen kunnen aan of uit staan. 
staat een gen aan dan maakt deze cel een bepaald eiwit.

stel een gen staat aan voor bruine ogen. het gen maakt dan oogkleureiwitten aan zodat je bruine ogen krijgt. 

Dit eiwit zorgt dan voor het fenotype bruine ogen.

Slide 5 - Slide

genenparen
In onze lichaamscellen liggen 46 chromosomen die opgebouwd zijn uit allemaal verschillende genen.

van elk type gen heb je er niet 1 maar heb je er 2.

genen voor dezelfde erfelijke eigenschap vormen dus een paar

genen komen dus in paren voor. 

Slide 6 - Slide

geslachtscellen
ook in kernen van geslachtcellen komen genen voor alleen nu enkelvoudig.

Elke ouder geeft maar 1 soort gen door voor een erfelijke eigenschap.

in de kern van de gelachtscel zitten dus geen 46 chromosomen maar 23 chromosemen.

Slide 7 - Slide

celdeling
de vorming van nieuwe cellen komt door celdeling.

de moedercel deelt zicht in tweeen na het kopieren van de chromosomen in de kern 

zo ontstaan er 2 dochtercellen.

de dochtercellen groeien en kunnen hun kern ook weer kopieren en 2 nieuwe dochtercellen maken enz.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Kwallen kunnen licht geven in het donker. Wetenschappers hebben een manier gevonden om een deel uit de cel te halen en dit te plaatsen in de geslachtscel van een varken. Hierdoor werden er biggetjes geboren die licht gaven in het donker.

Welk deel werd overgeplaatst van de kwal naar de geslachtscel van het varken?
A
een basenpaar
B
een gen
C
een chromosoom
D
een eiwit

Slide 10 - Quiz

Waar codeert het DNA voor?
A
Genen
B
Eigenschappen
C
Eiwitten
D
Chromosomen

Slide 11 - Quiz

DNA bestaat uit chromosomen
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quiz

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 13 - Quiz

Is het genotype gelijk gebleven?
Is het fenotype gelijk gebleven?

Slide 14 - Slide

Wat is gelijk gebleven?
A
het fenotype is gelijk gebleven
B
het genotype is gelijk gebleven

Slide 15 - Quiz

Bevat een bevruchte eicel 23 chromosomen?
A
Nee
B
Ja

Slide 16 - Quiz

Zet in de juiste volgorde
van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 17 - Quiz

Zitten er in een zaadcel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz

Zitten er in een eicel altijd dezelfde geslachtschromosomen?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Slide 20 - Slide

Voorbeelden van ....................

Slide 21 - Slide

Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens
A
32
B
23
C
46
D
48

Slide 22 - Quiz

Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
46 paren dus 92 in totaal
B
23 chromosomen, 46 paren
C
23 paren dus 46 in totaal
D
44 paren, 22 chromosomen

Slide 23 - Quiz

Genotype
A
Is hoe je eruit ziet
B
Zijn de erfelijke eigenschappen
C
Zit in je hersenen
D
Wordt bepaald door wat je eet

Slide 24 - Quiz

genotype kan veranderen
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Mathilde laat een permanentje zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
LEZEN
blz 12 t/m 14
MAKEN
 Begrippenlijst bs 2 Opdrachten bs 2 

KLAAR?
Test-jezelf

Slide 27 - Slide