'de'-woorden en 'het'-woorden
Je eindigt een zin met een
leesteken: een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
Zo gebruik je leestekens:
- Gebruik een punt na een gewone zin: Dian traint op maandag en woensdag.
- Gebruik een vraagteken na een vraag: Ken je de boeken van John Flanagan?
- Gebruik een uitroepteken om een zin extra nadruk te geven: Ik doe mee!
Let op: gebruik nooit twee van deze leestekens na elkaar!