Persoonsvorm en onderwerp

Persoonsvorm en onderwerp
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Persoonsvorm en onderwerp

Slide 1 - Slide


Persoonsvorm en onderwerp


Elke zin heeft een persoonsvorm (pv)

Een persoonsvorm is altijd een werkwoord

Er zijn 2 manieren om de pv te vinden

Slide 2 - Slide


manier 1:  de vraagproef


Maak de zin vragend . Het woord dat vooraan komt te staan is de pv.

Voorbeeld:Mijn hond rent hard weg

Vraagproef: Rent mijn hond hard weg?        Rent = pv


Slide 3 - Slide


manier 2: de tijdproef


Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat meeverandert, is dan de pv

vb: Mijn zusje huilt erg hard.

tijdproef: Mijn zusje huilde erg hard.    huilt = pv

Slide 4 - Slide


Het onderwerp van een zin


Iedere zin heeft een onderwerp.

De pv en het onderwerp horen bij elkaar.

Zonder de pv kun je het onderwerp niet vinden

Slide 5 - Slide


Hoe vind je het onderwerp?


1. Zoek eerst de pv uit de zin.

2. Stel dan de vraag: wie/wat + de pv = onderwerp

Slide 6 - Slide


Voorbeeld voor het vinden van het onderwerp

De oude man heeft lang geleefd.

1. zoek pv    heeft de oude man lang geleefd?      heeft = pv

2. Vul pv in, in de regel: wie/wat + pv

Wie/wat heeft?             antwoord: de oude man

                                                 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?


A
waarom = pv
B
heeft = pv

Slide 9 - Quiz

Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?
A
de dader = onderwerp
B
de politie = onderwerp

Slide 10 - Quiz

Ik kom vanavond een uurtje later
A
kom = pv
B
later = pv

Slide 11 - Quiz

Ik kom vanavond een uurtje later
A
een uurtje = onderwerp
B
ik = onderwerp

Slide 12 - Quiz

Aan de slag!
Maak de opdrachten op het werkblad.

Slide 13 - Slide