This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Formuleren van argumenten
Slide 1 - Slide
Wat is een feit?
A
Informatie die gegeven wordt.
B
Informatie die je kunt controleren.
C
Informatie die je niet kunt controleren .
D
Informatie met een mening.
Slide 2 - Quiz
Bedenk een voorbeeld van een feit
Slide 3 - Open question
Wat is een mening?
A
Informatie die je kunt controleren.
B
Iets wat iemand vindt.
C
De reden waarom je iets vindt.
Slide 4 - Quiz
Bedenk een voorbeeld van een mening.
Slide 5 - Open question
Een mening is...
A
objectief
B
subjectief
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Video
argument
Een argument geeft aan waarom je iets vindt.
Hierdoor kun je een ander beter overtuigen.
Slide 8 - Slide
Signaalwoorden argument
Een argument kun je vaak herkennen aan de signaalwoorden:
omdat
want
daarom
namelijk
Slide 9 - Slide
debatteren
Het publiek proberen te overtuigen door middel van argumenten. Denk bijvoorbeeld aan de Tweede Kamer.
Slide 10 - Slide
voorbeeld:
stelling: Mondkapjes moeten per direct worden afgeschaft.
Voor: Het is slecht voor je om een mondkapje te dragen. Mijn buurman heeft bijvoorbeeld astma en hij krijgt het heel benauwd.
tegen: Wanneer we geen mondkapje dragen, zal je veel sneller besmet worden. Dan komen er meer opnames in het ziekenhuis en is er geen plek meer voor andere patiënten.
Slide 11 - Slide
Opdracht
Kies een stelling van het blad.
Schrijf individueel minstens 2 argumenten voor en 2 argumenten tegen op en bedenk er voorbeelden bij.
Je krijgt daar ongeveer 5 minuten de tijd voor.
Ben je klaar dan kies je een ander stelling of bedenk je er zelf een
Klassikaal uitwisselen van de argumenten
Eventueel debatteren.
Slide 12 - Slide
Alcoholreclame moet verboden worden.
Slide 13 - Slide
Alle wc’s op scholen moeten genderneutraal worden.
Slide 14 - Slide
Zwarte piet moet verdwijnen.
Slide 15 - Slide
Docenten moeten discussies over gevoelige onderwerpen, zoals geloof, vermijden in de les.
Slide 16 - Slide
Spelregels voor een goede discussie
Laat elkaar uitpraten.
Luister naar elkaars argumenten.
Sta open voor elkaars mening.
Bestrijd argumenten op de inhoud, speel het niet op de persoon.