Kwisje

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
1 / 38
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is het onderwerp?

Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 1 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 2 - Quiz

Onderwerp? Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + gezegde?’
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?’

Slide 3 - Quiz

HET is mij veel te koud!
A = lidwoord
B = geen lidwoord
A
lidwoord
B
geen lidwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is een lidwoord?
A
De
B
Geluk
C
Prijs
D
verkoper

Slide 5 - Quiz

Welk lidwoord is het onbepaald lidwoord?
A
de
B
het
C
een

Slide 6 - Quiz


Slide 7 - Open question

Woordenschat? Ik heb er lak ...
A
uit
B
op
C
in
D
aan

Slide 8 - Quiz

Wat leer je bij Woordenschat?
A
Hoe je het onderwerp kan vinden
B
Hoe je woordbetekenissen kan vinden
C
Hoe je zinnen moet schrijven
D
Hoe je woorden moet spellen

Slide 9 - Quiz

woordenschat
Wat is een ander woord voor "kosteloos"?
A
eenvoudig
B
gratis
C
snel
D
zonder

Slide 10 - Quiz

woordenschat:
‘failliet zijn’ betekent:
A
geen geld meer hebben om te kunnen blijven bestaan
B
geen mensen meer hebben om een bedrijf te kunnen runnen
C
geen directeur meer hebben
D
geen zin meer hebben om iets te doen

Slide 11 - Quiz

Woordenschat
Wat is een synoniem voor begrijpen?
A
onduidelijk
B
doorhebben
C
afkeer
D
uiteraard

Slide 12 - Quiz

woordenschat
Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn

Slide 13 - Quiz

Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
A
Peter, Winterswijk, tafel
B
De, het, een
C
Slimme, mooie, rode
D
Lopen, werken, denken

Slide 14 - Quiz

Nieuw hoofdstuk: lidwoorden en zelfstandig naamwoorden.

Wat is een zelfstandig naamwoord?
timer
0:20
A
een naam
B
zelfde als 'de, het, een'
C
mens, dier, plant of ding
D
Wie of wat

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 16 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
namen van mensen
B
namen van mensen en dieren
C
namen van mensen, dieren en dingen
D
namen van mensen dieren, dingen en plaatsen

Slide 17 - Quiz

zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 18 - Quiz


Wat is een persoonsvorm?
A
een werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen
B
een werkwoord staat altijd in de verleden tijd
C
een woord dat iets over een persoon zegt
D
een persoon

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 20 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 22 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 24 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 25 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 26 - Quiz


Wat is een persoonsvorm?
A
een werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen
B
een werkwoord staat altijd in de verleden tijd
C
een woord dat iets over een persoon zegt
D
een persoon

Slide 27 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 28 - Quiz


Wat is een persoonsvorm?
A
een werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen
B
een werkwoord staat altijd in de verleden tijd
C
een woord dat iets over een persoon zegt
D
een persoon

Slide 29 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 30 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 31 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 32 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst?

Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 33 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 34 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 35 - Quiz


Wat is een persoonsvorm?
A
een werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen
B
een werkwoord staat altijd in de verleden tijd
C
een woord dat iets over een persoon zegt
D
een persoon

Slide 36 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 37 - Quiz


Wat is een persoonsvorm?
A
een werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen
B
een werkwoord staat altijd in de verleden tijd
C
een woord dat iets over een persoon zegt
D
een persoon

Slide 38 - Quiz