Meer dan lezen paragraaf 3, 4, 5 (bkk2)

Meer dan lezen paragraaf 3, 4, 5 (bkk2)
Par. 3: Alinea's en kernzinnen
Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Par. 5: Hoofd- en bijzaken 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Meer dan lezen paragraaf 3, 4, 5 (bkk2)
Par. 3: Alinea's en kernzinnen
Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Par. 5: Hoofd- en bijzaken 

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Ik kan:
- de kernzin van een alinea bepalen;

- de verbanden opsomming, tijdsvolgorde en voorbeeld in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden;

- onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

Slide 2 - Slide


Wat is een alinea?

Slide 3 - Open question

Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
A
Ja
B
Nee
C
Soms

Slide 4 - Quiz

Zo herken je alinea's

Slide 5 - Mind map


Wat is een kernzin?

Slide 6 - Open question

Par. 3: Alinea's en kernzinnen
Alinea = een stukje tekst van zinnen die bij elkaar horen, omdat ze over hetzelfde deelonderwerp gaan. 

Zo herken je alinea's:
  • Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel.
  • Soms begint de alinea een stukje naar rechts = inspringen.
  • Soms wordt er tussen alinea's een regel overgeslagen = witregel.

Slide 7 - Slide

Par. 3: Alinea's en kernzinnen
Kernzin = de belangrijkste zin van een alinea.
De andere zinnen zijn een uitleg of voorbeeld.
Vaak: de eerste / laatste / tweede zin (let op: kan ook anders!)

Bijvoorbeeld:
Gezelschapsspellen zijn al eeuwenoud. De geschiedenis gaat tot 3500 jaar voor Christus. Bekende spellen als Mens erger je niet!, 30 Seconds, Risk en Monopoly worden tegenwoordig veel gespeeld.

Slide 8 - Slide

Welke drie tekstverbanden
heb je geleerd?

Slide 9 - Mind map

Bij welk tekstverband horen de signaalwoorden eerst, daarna, vervolgens, ten slotte.
A
Opsomming
B
Tijdsvolgorde
C
Voorbeeld

Slide 10 - Quiz

Welk tekstverband staat in deze zin:
'Ik houd van Italiaans eten, zoals pizza.'
A
Opsomming
B
Tijdsvolgorde
C
Voorbeeld

Slide 11 - Quiz

Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken. Er bestaat een verband tussen de zinnen en alinea's.
Welk verband dat is, herken je aan signaalwoorden.

Je leert drie tekstverbanden:
opsomming, tijdsvolgorde envoorbeeld

Slide 12 - Slide

Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Opsomming: dingen die bij elkaar horen, worden achter elkaar genoemd. De volgorde maakt niet uit.

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, ook, verder, en, daarnaast, ten slotte ... Ook: komma's, streepjes, puntjes, nummers.

Voorbeeld: Mijn grootste hobby is voetballen. Verder vind ik lezen leuk. Ook word ik blij van gamen en films kijken.

Slide 13 - Slide

Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Tijdsvolgorde: dingen zijn in een bepaalde volgorde gebeurd. De volgorde is wel belangrijk.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, voordat, terwijl ...

Voorbeeld: Eerst ga ik huiswerk maken. Daarna ga ik avondeten. Vervolgens ga ik nog even gamen.

Slide 14 - Slide

Par. 4: Tekstverbanden en signaalwoorden
Voorbeeld: er wordt een uitleg of voorbeeld gegeven.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, neem nou ...

Voorbeeld: Op school heb je verschillende vakken, zoals Nederlands, Engels en wiskunde. 

Slide 15 - Slide

Wat is het verschil tussen
hoofdzaken en bijzaken?

Slide 16 - Open question

Een voorbeeld / uitleg is een hoofdzaak.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Een kernzin is een hoofdzaak.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Par. 5: Hoofd- en bijzaken
Hoofdzaken = belangrijkste informatie in een tekst.
Vaak in de inleiding en het slot. 
Ook de eerste en laatste zin van elke alinea.

Bijzaken = informatie die niet zo belangrijk is.
Voorbeelden (denk aan de signaalwoorden), uitleg, details.

Slide 19 - Slide

Leerdoelen
Ik kan:
- de kernzin van een alinea bepalen;

- de verbanden opsomming, tijdsvolgorde en voorbeeld in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden;

- onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken in een tekst.

Slide 20 - Slide