Trede 6 zelfstandig naamwoord, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord

Trede 6 
Lesdoel 

- Aan het einde van deze les weet je wat een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een werkwoord is.

- Je kan het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord herkennen in een zin.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Trede 6 
Lesdoel 

- Aan het einde van deze les weet je wat een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een werkwoord is.

- Je kan het zelfstandig naamwoord, het bijvoeglijk naamwoord en het werkwoord herkennen in een zin.

Slide 1 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 2 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 3 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 4 - Slide

Wat is een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord?
A
kamerplant
B
willen
C
gaan
D
paars

Slide 5 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een werkwoord?
A
pizza
B
afwas
C
bloempot
D
eten

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?
A
voetbal
B
boomstam
C
roze
D
peren

Slide 7 - Quiz

Haal het zelfstandige naamwoord uit de zin.
We gaan morgen naar school.
A
we
B
morgen
C
school
D
gaan

Slide 8 - Quiz

Haal de werkwoorden uit de zin.
Mario en Vincent hebben gisteren een feestje georganiseerd.
A
Mario en Vincent
B
hebben georganiseerd
C
Een feestje
D
gisteren

Slide 9 - Quiz

Haal het bijvoeglijk naamwoord uit de zin.
Dat leuke boek had ik snel uit.
A
uit
B
boek
C
snel
D
leuke

Slide 10 - Quiz

Waar is dit een omschrijving van?
"Het zegt wat iets of iemand doet of overkomt."
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
iets anders

Slide 11 - Quiz

Waar is dit een omschrijving van?
"Het vertelt iets over een zelfstandig naamwoord."
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
iets anders

Slide 12 - Quiz

Waar is dit een omschrijving van?
"Het is een woord voor een mens, dier, plant, ding of een naam."
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
iets anders

Slide 13 - Quiz

Kan je in een zin meerdere werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden hebben?
A
Ja
B
Nee
C
Je kan alleen meerdere werkwoorden hebben.
D
Je kan alleen meerdere zelfstandige naamwoorden hebben.

Slide 14 - Quiz

Schrijf de zelfstandige naamwoorden op.
troefkaart, overige, Amstel, nergens, aanval, toverachtig, laatbloeiers, daar

Slide 15 - Open question

Schrijf de werkwoorden op.
achterblijven, doorgaan, muis, appelsap, nakijken, druiven, brood.

Slide 16 - Open question

Vul op de puntjes de bijvoeglijke naamwoorden in.
duur. Het ...... huis. Een .....huis.
gezellig. Het ....... feest. Een .......feest.

Slide 17 - Open question

Vul op de puntjes het bijvoeglijk naamwoord in.
spannend. Het .......boek. Een ....boek.
mooi. De .....fiets. Een .....fiets.

Slide 18 - Open question

Wat is je score?
Heb je voldoende vragen goed beantwoord dan hoef je deze les niet meer te volgen.

(je docent geeft aan wat "voldoende" is)

Slide 19 - Slide

Zijn er nog vragen?

Slide 20 - Slide