14/9, Beeldspraak en stijlfiguren

donderdag 14/9: Beeldspraak
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

donderdag 14/9: Beeldspraak

Slide 1 - Slide

planning:
- korte terugkoppeling vorige les(sen)
- woordenschat: beeldspraak
- leesboek
aan de slag

Slide 2 - Slide

Als iets niet letterlijk bedoeld is zoals het er staat, dat heet dat beeldspraak.

Slide 3 - Slide

Beeldspraak
Spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten figuurlijk taalgebruik               Beeldspraak!

Schrijvers van fictie gebruiken
ook vaak beeldspraak.

Slide 4 - Slide

Beeldspraak
Wanneer je iets zegt dat je niet letterlijk maar figuurlijk bedoelt.

Slide 5 - Slide

Beeldspraak
  1. Vergelijking met als
  2. Vergelijking zonder als
  3. Metafoor
  4. personificatie

Slide 6 - Slide

Beeldspraak
  1. Vergelijking: Die man (object) is zo snel als de bliksem(beeld).
  2. Metafoor: De bliksemschicht (beeld) vestigde een nieuw wereldrecord. (Object: snelle man/Usain Bolt niet genoemd)
  3. personificatie: De wind streelde door haar haar. (aan de wind worden menselijke eigenschappen toegekend)

Slide 7 - Slide

Vergelijkingen
Noemt de overeenkomst tussen het onderwerp en iets anders.
2 soorten:

1. Vergelijkingen met als (maar ook met: zoals, alsof en net als)
2. Vergelijkingen zonder als (met ww. als bijv. lijken en zijn)

Slide 8 - Slide

Voorbeelden van vergelijkingen 
De trein was zo vol, we zaten als haringen in een ton.
Hij is zo gek als een deur.
Hij ging er als een haas vandoor.
Hij lacht als een boer met kiespijn.
Jouw kamer lijkt een zwijnenstal.

Hij is een boom van een vent.
Hoe schrijf je dit op op de toets:
In deze zin staat een vergelijking zonder als: 'hij' wordt door het ww 'is' vergeleken met een boom.

Slide 9 - Slide

Metafoor
metafoor = alleen beeld aanwezig, beeld en object hebben iets gemeenschappelijks (vergelijking/gelijkenis).

Aan de voet van de berg stond ze te wachten. 
beeld = aan de voet
object (betekenis) = aan de onderkant 
Voet en aan de onderkant hebben iets gemeenschappelijks (gelijkenis)! 

Maar ook: een kameel is het schip van de woestijn (ze doorkruisen allebei deinend en schommelend een grote vlakte)

Slide 10 - Slide

Zelf werken
Lees: Eentje meer van ons (blz 9 t/m 13)
Klaar? Maak opdracht 6 (blz 19)


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Wat zijn stijlfiguren?
Een tekst kun je op verschillende manieren
aantrekkelijk maken: met beeldspraak
(vergelijking, metafoor).

Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken



Slide 14 - Slide

Stijlfiguren
  • Een stijlfiguur gebruik je om iets te benadrukken. Enkele stijlfiguren  zijn:
  • Herhaling: AH geeft meer, veel meer
  • Tegenstelling: geen haat, maar liefde
  • Opsomming: Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder

Slide 15 - Slide

: Hyperbool (overdrijven)  - ezelsbruggetje)
- Ik sta al een eeuw op je te wachten

 Understatement (afzwakken)
- Hij heeft wel een paar centen. (over iemand die rijk is)

 Eufemisme ( Afzwakken om werkelijkheid minder hard te maken/niet te kwetsen)
- We hebben de hond laten inslapen.
Stijlfiguren

Slide 16 - Slide

Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 17 - Quiz

Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 18 - Quiz

De dierenarts heeft het arme dier moeten laten inslapen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 19 - Quiz

Die miljonair heeft wel
een aardig optrekje.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 20 - Quiz

Messi kan wel een aardig balletje trappen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 21 - Quiz

Die jongen gaat creatief om met de waarheid.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 22 - Quiz

Ik heb je dat wel 100x uitgelegd!
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 23 - Quiz

De veestapel wordt geruimd.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 24 - Quiz

Bij een vergelijking heb je....
A
een object (de werkelijkheid) en een subject (beeld)
B
alleen maar een beeld
C
een kenmerk van een persoon op een levenloos ding

Slide 25 - Quiz

Bij een vergelijking heb je beeld en object. Bij een metafoor ontbreekt het...
A
beeld
B
object

Slide 26 - Quiz

Vergelijking of metafoor?

Een golf is schuim van woede.
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 27 - Quiz

Vergelijking of metafoor
"Wie de schoen past, trekke hem aan."

A
vergelijking
B
metafoor

Slide 28 - Quiz

Is dit een vergelijking of een metafoor?
'Mijn dochter computerde altijd veel, maar tegenwoordig is ze meer een boekenwurm '
A
Vergelijking
B
Metafoor

Slide 29 - Quiz