This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Lesdoelen
Slide 1 - Mind map
Leesvaardigheid
Slide 2 - Mind map
Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Overhalen
Slide 3 - Quiz
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Ontspannen
D
Activeren
Slide 4 - Quiz
Niet waar
Waar
De hoofdgedachte geeft antwoord op de hoofdvraag.
Hoofdgedachte en tekstonderwerp hebben altijd met elkaar te maken.
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
In een hoofdgedachte staan soms bijzaken.
Slide 5 - Drag question
Publiek nieuwsgierig maken
Introduceer je onderwerp
Stel jezelf voor
Vertel de opbouw van je presentatie
Geef aan wanneer je publiek vragen kan stellen.
Deelonderwerpen komen aan bod
Gebruik van de signaalwoorden: eerst, vervolgens, bovendien, ook.
Samenvatting of conclusie
Geef een tip of geef een opvallende uitspraak
Zijn er nog vragen?
Bedank het publiek
Slide 6 - Drag question
Welke twee functies van tekstgedeelten zijn altijd opgenomen in een betoog?
A
bewering en argumenten
B
argumenten en conclusie
C
Probleem en oplossingen
D
Argumenten en ontkrachting
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord voor uitspraak-reden vind je terug in de tekst?
Dat blijkt uit onderzoek van Europese en Amerikaanse wetenschappers dat is gepubliceerd in het vakblad Science Advances. Je gelooft je ogen niet, letterlijk, want de schrijvers hebben bij hun publicatie audiobestanden gemaakt.
A
dat
B
je
C
hun publicatie
D
want
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord hoort bij uitspraak -reden?
A
Zoals
B
Waarmee
C
Want
D
Zodat
Slide 9 - Quiz
Wat zijn functies van tekstgedeelten?
A
hoofdzaken in de alinea
B
kernzinnen
C
een bepaalde bedoeling van een tekstgedeelte
D
de hoofdgedachte van de tekst
Slide 10 - Quiz
Maak nu zelfstandig een zin met een uitspraak-vergelijking.
Slide 11 - Open question
Bedenk een vraag over: functies van tekstgedeelte
Slide 12 - Open question
Wat is een tekststructuur?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.
Slide 13 - Quiz
Sleepvraag:
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
stelling-argument
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verklarings-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
(eventueel
als vraag)
inleiding:
probleem
inleiding:
bepaald
verschijnsel
inleiding:
vraag
of
stelling
Slide 14 - Drag question
Sleep de signaalwoorden naar de juiste verbanden.
Uitspraak - voorbeeld
Uitspraak - opsomming
Tegenstelling
Middel - doel
bijvoorbeeld
zo
bovendien
ten eerste
integendeel
maar
daarmee
om te ...
Slide 15 - Drag question
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
dus
slecht
Slide 16 - Drag question
Argumenteren
Slide 17 - Mind map
Nevenschikkende argumentatie
Enkelvoudige argumentatie
Enkelvoudige onderschikkende argumentatie
Slide 18 - Drag question
Soort argument?
A
feitelijk argument
B
ervaringsargument
C
gezagsargument
D
vergelijkingsargument
Slide 19 - Quiz
Waarom is een samenvatting handig? Hoe schrijf je een samenvatting?
Slide 20 - Open question
Het is belachelijk dat ik een te-laat-briefje moet halen. Vorige week was Clement ook vijf minuten te laat bij u en hij mocht zonder briefje binnenkomen.
Soort argument?
A
vergelijkingsargument
B
ervaringsargument
C
nut of (on)gewenst gevolg
D
emotioneel argument
Slide 21 - Quiz
Je kunt je neefje niet alleen thuis laten. Dat doe je met je eigen kind toch ook niet?
A
Feitelijk argument
B
Vergelijkingsargument
C
Emotioneel argument
Slide 22 - Quiz
Voor het kopen van een nieuwe printer kan je het beste naar de Mediamarkt gaan, want daar hebben ze mij vorig jaar erg goed uitleg gegeven.
A
vergelijkingsargument
B
emotioneel argument
C
vermoeden
D
ervaringsargument
Slide 23 - Quiz
Bedenk zelf een nevenschikkende argumentatie bij het standpunt 'Paprika is een overbodige groente.'