Clase de español 15

• Spaans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

¡Vamos a hablar español! clase 14

Programa de hoy

• Hablar
• El verbo tener
• Más verbos
• A practicar con los verbos
  
• ¿Estás de acuerdo?
• Video
  
• El pretérito imperfecto

TENER

Meer werkwoorden

decir	zeggen
venir	komen
volver	teruggaan
querer	willen
poner	zetten, leggen
dar	geven
poder	kunnen

Andere veelgebruikte werkwoorden in het Spaans

¡A practicar con los verbos 1-6!

www.profedeele.es

www.profedeele.es

www.profedeele.es

¿Estás de acuerdo?

Wanneer gebruik je de imperfecto? (1)

1) Handelingen of situaties waarvan het begin en/of het einde buiten beschouwing blijft.

Bijvoorbeeld:

Antes vivía en España                                    (Vroeger woonde ik in Spanje)

Cuando era pequeño, tenía un perro     (Toen ik klein was, had ik een hond)

Wanneer gebruik je de imperfecto? (2)

2) Voor het aanduiden van gewoontes en herhalingen in het verleden.

Bijvoorbeeld:

Todos los veranos íbamos a Francia.               (Iedere zomer gingen we naar Frankrijk)

Siempre desayunaba con un croisán.               (Ik at altijd een croissantje)

Signaalwoorden imperfecto

El pretérito imperfecto: verbos regulares

0

De imperfecto wordt gebruikt voor:

1. jaartallen, handelingen in het verleden die zijn afgesloten
2. omschrijvingen, gewoonten en herhaaldelijke gebeurtenissen in het verleden

Imperfecto: wat is de ik -persoon van 'ser'?

1. sera
2. seía
3. era
4. sido

Imperfecto: wat is de ik-persoon van ir?

1. iba
2. vaya
3. ía
4. ido

Imperfecto: wat is de ik-persoon van ver?

1. visto
2. vía
3. veo
4. veía

Imperfecto
Ik zong (cantar)

1. canto
2. canté
3. cantaba
4. he cantado

imperfecto: ver, tú

1. veías
2. viste

Imperfecto:
ik dronk (beber)

1. bebo
2. bebía
3. bebían
4. beber

Imperfecto:
hij ging

1. voy
2. iban
3. iba
4. ir

Imperfecto:
escribir, tú

1. escribía
2. escribes
3. escribías
4. escribiste

¡ A practicar!

Ga naar: https://aprenderespanol.org/ejercicios/verbos/preterito-imperfecto/regulares-ar-elige.html

Klik op Comprobar om na te kijken en op más ejercicios voor meer opdrachten

aprenderespanol.org

Grupo 1

Texto: ¡Sevilla se viste de fiesta!

Ejercicios: 23 a t/m d (p. 71 en 72)+24 a (p. 72 en 73)

Vragen beantwoorden in het Spaans:

¿Qué ves en las fotos? 

¿Cuándo tiene lugar la feria?

¿Cuántos días dura la feria?

¿Qué te gusta de esta fiesta?

El pretérito indefinido

Je gebruikt de indefinido om:

• Iets te zeggen over gebeurtenissen in een periode die afgelopen is.
  

El año pasado fui de vacaciones a España.

Ayer compré un regalo para mi madre.

• Veelvoorkomende tijdsaanduidingen in combinatie met de indefinido:

- Ayer / anteayer

- El mes / verano / año / siglo pasado

- La semana pasada

- En enero / febrero / primavera / otoño / 2012 / …

- El lunes / martes / el otro día / …

- Hace tres meses / hace dos días

 

Ayer _____ (estudiar, nosotros) mucho

1. estudiamos
2. estudiemos
3. estudimos
4. estudiaimos

¿Qué _____ (pasar)?

1. pasá
2. pasó
3. pasé
4. pasí

Ayer mi hermano _____ (comer) una manzana

Tijdsaanduidingen

ayer	gisteren
el/la ... pasado/a - la semana pasada - el año pasado	vorige ... - vorige week - vorig jaar
hace + tijdsaanduiding - hace dos días - hace un siglo	... geleden - twee dagen geleden - een eeuw geleden
en + jaartal	in + jaartal

Vorige week at ik pizza