2 HV les 2 12 KWW/HWW

Lezen
timer
10:00
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Na deze les
- Kun je het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden
- kun je het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel herkennen

Slide 2 - Slide

Woordwolk maken
Maak een woordwolk: een personage in het midden en daar omheen zijn kenmerken (leeftijd, waar hij woont, lievelingseten, broers en zussen, uiterlijk, gekke kenmerken)
Bijzonderheden: wat maakt deze persoon bijzonder? Een gek ochtendritueel, of gek eten wat hij lekker vindt, rare hobby's

Slide 3 - Slide

Eindopdracht
Maak aan de hand van het formulier een kort verhaaltje, waarin minimaal 3 zinnen met een naamwoordelijk gezegde voorkomen en 3 zinnen met een werkwoordelijk gezegde.

Denk aan de koppelwerkwoorden!

Slide 4 - Slide


Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 5 - Quiz

Wat zijn koppelwerkwoorden?
A
voorkomen, worden, lopen, schijnen
B
blijken, worden, zijn, blijven
C
zijn, gaan, heten, durven
D
blijven, dunken, mogen, willen

Slide 6 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..
A
actie
B
eigenschap/kenmerk

Slide 7 - Quiz

In een naamwoordelijk gezegde......
A
... zit soms een lijdend voorwerp.
B
... nooit een lijdend voorwerp.
C
... altijd een lijdend voorwerp.
D
... geen idee!

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een hulpwerkwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Het naamwoordelijk gezegde is dus:
A
schijnt een veelbelovende gamer te zijn
B
[schijnt] een veelbelovende gamer [te zijn]
C
schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn
D
schijnt [een veelbelovende gamer]

Slide 10 - Quiz

Kortom: 
Koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
Hulpwerkwoord: alle overige werkwoorden in een zin
Zelfstandig werkwoord: in een zin met een WWG

Slide 11 - Slide

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
De hond luistert naar zijn baas
Ik fiets deze week iedere dag naar school 


De hond heeft niet naar zijn baasje geluisterd
Ik ben deze week iedere dag naar school gefietst
Het ijs is al aan het smelten

Slide 12 - Slide

Huiswerk 
Grammatica, woordsoorten hoofdstuk 2
Opdracht 1 en 2

Slide 13 - Slide