Hun/hen/zij

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Ezelsbruggetje:
AAN HEN = HUN

Kan je 'aan' er bij denken, dan schrijf je HUN
Staat 'aan' (of ander voorzetsel) er al bij? Dan schrijf je HEN

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Ik heb het ... gisteren nog verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 11 - Quiz

Gisteren hadden ... nog niks voor Jan gekocht.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 12 - Quiz

Weet je waar ... spullen zijn?
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 13 - Quiz

Voor ... moeder wilden Ria en Willemijn wel een bloemetje kopen.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 14 - Quiz

... spraken af dat het een grote, fleurige bos moest worden.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 15 - Quiz

Ik heb het aan ... verteld.
A
hun
B
hen
C
zij

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

DE REGELS SAMENGEVAT
Extra informatie over ontleden (lv/mv)

Slide 18 - Slide

Aan hen = hun
Hen:
- Bij voorzetsels altijd 'hen' (aan hen, voor hen, achter hen)
- Als die plaats in de zin het lijdend voorwerp is.  

Hun: 
- Bij bezit (mens/dier/ding) altijd 'hun' (hun tas, hun moeder);
- Als die plaats in de zin het meewerkend voorwerp is. 


Slide 19 - Slide

De volgorde van ontleden: 

1. Persoonsvorm: werkwoord dat kan veranderen van TIJD of GETAL of dat vooraan komt te staan als je een vraagzin maakt. 
2. Onderwerp: wie of wat + persoonsvorm?
3. (werkwoordelijk) Gezegde: alle werkwoorden in de zin (inclusief persoonsvorm!)
4. Lijdend voorwerp: wie of wat + wwg + onderwerp ?
5. Meewerkend voornaamwoord: AAN wie of VOOR wie + wwg + ow + (lv)?

De regels voor HUN of HEN aan de hand van ontleden:  
Lijdend voorwerp vervang je door 'hen'
Meewerkend voorwerp vervang je door 'hun'

Ezelsbruggetje: lv komt eerder voor in de volgorde van het ontleden dan mv en de 'e' van 'hen' komt eerder voor in het alfabet dan de 'u'  van 'hun'. Deze eerste twee horen dus bij elkaar en beide 'laatsten' horen ook bij elkaar. 

Voorbeeldoefening stapenplan:

1. Hij heeft .... een huwelijkscadeau gegeven. Hun/Hen?

2. Tip: vul voor het gemak Sanne en Jan in op de stippeltjes:
Hij heeft Sanne en Jan een huwelijkscadeau gegeven.

3. Ga het nu ontleden: 
pv: heeft
wwg: heeft gegeven
ow: (wie/wat heeft gegeven? Hij
lv: (wie/wat heeft hij gegeven?) een cadeau
mw: (aan of voor wie heeft hij een cadeau gegeven?): Sanne en Jan

4. Je hebt de zin ontleed en je ziet dat op de puntjes een meewerkend voorwerp hoort te staan. Je vult dus 'hun' in:

Hij heeft hun een huwelijkscadeau gegeven. 

Slide 20 - Slide