1. Beschrijf de hoofdpersoon uitgebreid (zie theorie blok 1)
2. Kies twee andere personages en geef aan wat de relatie is tussen de hoofdpersoon en dit personage.
3. Geef aan of dit verhaal realistisch is en waarom.
4. Noteer het verhaalperspectief.
5. Welke manieren van spanning worden gebruikt?
6. Vertel wat je weet over 'tijd' in dit verhaal.