This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Pak de reader erbij
Uitleg literaire begrippen
reader blz 11 t/m 16
Slide 1 - Slide
Wat is proza?
Korte verhalen;
Novelles (verhalen tussen tachtig en honderd pagina's)
Romans (verhalen langer dan honderd pagina's)
Slide 2 - Slide
Fictie
teksten die bedacht zijn door een schrijver. Het verhaal kan realistisch zijn maar dat hoeft niet.
Slide 3 - Slide
voorbeelden van fictie
Slide 4 - Mind map
voorbeelden van non fictie
Slide 5 - Mind map
Realistisch
Een verzonnen verhaal kan lijken op de werkelijkheid.
Een verhaal is realistisch als het lijkt op de werkelijkheid, geloofwaardig is en geen fantasie-elementen bevat.
Slide 6 - Slide
Niet-realistisch
Als er dingen voorkomen in een verhaal die niet geloofwaardig zijn.
Of als er fantasie-elementen voorkomen zoals: tovenaars, zombies en aliëns.
Slide 7 - Slide
geef een voorbeeld van realistische fictie
Slide 8 - Mind map
geef een voorbeeld van niet realistische fictie
Slide 9 - Mind map
Genre
Elk genre heeft zijn eigen onderwerpen en kenmerken.
Bijvoorbeeld: historisch verhaal, avonturen roman, oorlogsverhaal, liefdesverhaal, probleemverhaal etc.
Slide 10 - Slide
geef voorbeelden van verschillende genres
Slide 11 - Mind map
lees het fragment uit hoofdstuk 1
Slide 12 - Slide
Setting en sfeer
Tijd en ruimte vormen de setting die de auteur kiest voor een verhaal.
Slide 13 - Slide
Setting en sfeer
Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
Noemen van jaartal.
Historische gebeurtenissen.
Historische figuren.
Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen.
Slide 14 - Slide
in welke tijd speelt het verhaal zich af?
A
ongeveer de huidige tijd
B
in een ver verleden
C
in de toekomst
Slide 15 - Quiz
Setting en sfeer
Wat is ruimte?
Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt. Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen.
Slide 16 - Slide
wat is de ruimte in dit fragment?
Slide 17 - Mind map
Setting en sfeer
Wat is sfeer?
De manier waarop de ruimte wordt beschreven kan een bepaalde sfeer oproepen. Dat kan negatief of positief zijn.
Kan bijvoorbeeld vrolijk zijn of juist dreigend.
Slide 18 - Slide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Chronologische volgorde
Dan worden de gebeurtenissen verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn.
Slide 19 - Slide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Terugverwijzing
In een terugverwijzing verwijst een personage naar iets wat eerder gebeurde. Meestal is een terugverwijzing kort: enkele woorden of zinnen. Of het gaat om een gedachte.
Slide 20 - Slide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Vooruitwijzing
Dat is een mededeling over iets wat later zal gebeuren of een gedachte van een personage van angst of hoop voor de toekomst.
Slide 21 - Slide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Niet-chronologische volgorde
De gebeurtenissen staan in een andere volgorde dan waarin ze gebeurd zijn.
Slide 22 - Slide
Tijd, vertelvolgorde en verteltempo
Flashbacks
Het verhaal springt vanuit het heden terug in de tijd, naar gebeurtenissen die eerder hebben plaatsgevonden.
Flashback is langer dan een terugverwijzing.
Slide 23 - Slide
Personages
Hoofdpersoon
Belangrijkste personage in een verhaal.
Meestal één hoofdpersoon. Maar soms ook meer.
Slide 24 - Slide
Personages
Hoofdpersoon:
Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden.
Slide 25 - Slide
wie zijn de hoofdpersonen in dit eerste deel ?
Slide 26 - Open question
Vertelperspectief
Een verhaal kan vanuit verschillende standpunten geschreven worden: