Setting, sfeer, verteltempo m4

Welkom bij Nederlands
Doel van de les:
Ik kan de setting bepalen uit een gelezen boek
Ik kan iets vertellen over de sfeer in een boek
Ik weet wat tijd /tijdvolgorde is
Ik weet wat verteltempo is
Ik herhaal de begrippen van deze week
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands
Doel van de les:
Ik kan de setting bepalen uit een gelezen boek
Ik kan iets vertellen over de sfeer in een boek
Ik weet wat tijd /tijdvolgorde is
Ik weet wat verteltempo is
Ik herhaal de begrippen van deze week

Slide 1 - Slide

Bespreken de antwoorden van de leestekst
We bespreken kort na welke antwoorden er passen bij de gelezen tekst: Buiten Adem
timer
5:00

Slide 2 - Slide

Vertelvolgorde 
(niet-chronologisch)

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Slide 3 - Slide

Vertelvolgorde
(chronologisch)

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of -kijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.

Slide 4 - Slide

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes of woorden) en vertelde tijd (= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Wat betekent genre?
A
je schamen
B
verhaalsoort
C
generatie
D
perspectief

Slide 7 - Quiz

Wat betekent fictie?
A
verzonnen teksten
B
zakelijke teksten

Slide 8 - Quiz

Welke verhaalsoort hoort niet bij genres ?
A
sprookje
B
thriller
C
corona-nieuwsbrief
D
horror

Slide 9 - Quiz

Wat hoort niet bij non-fictie?
A
krantenartikel
B
column
C
weerbericht
D
realistisch verhaal

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Video

Beschrijf het karakter en uiterlijk van Loes en Aysen in trefwoorden

Slide 12 - Open question

Herhaling PERSONAGES

  1. Hoofdpersonen
  2. Bijpersonen  (helper - tegenstander)
  3. figuranten

Slide 13 - Slide

HOOFDPERSOON
- Je weet wat hij denkt, doet en voelt: round character
- Je beleeft het verhaal (grotendeels) vanuit de hoofdpersoon
- De hoofdpersoon heeft een probleem of opdracht
- Doel: het probleem oplossen of de opdracht volbrengen.

Slide 14 - Slide

BIJPERSONEN
  • helper of tegenstander
  • je leert bijpersonen oppervlakkig kennen - flat character
  • De rol van helper/tegenstander kan wisselen in het verhaal
  • figuranten - kleuren het verhaal, voegen niets toe aan het verhaal.

Slide 15 - Slide

Beschrijven personages
  • Uiterlijk (lengte/kleding/huidskleur/kapsel/enz.)
  • geslacht/leeftijd/gezondheid/achtergrond/werk/school
  • karaktereigenschappen (aardig/egoïstisch/onzeker/verwaand, zie verder blz. 134)
  • relaties (vrienden/collega's/klasgenoten/liefdesrelaties

Slide 16 - Slide

Hoe noem je een hoofdpersoon?
A
round character
B
flat character

Slide 17 - Quiz

Wat kom je te weten over een hoofdpersoon?
A
Is hij/zij een helper of tegenstander?
B
Wat hij/zij denkt, doet en niet doet.
C
Wat hij/zij denkt, doet, voelt, karakter/uiterlijk/rela-ties/ belanrijke kenmerken
D
Wat hij/zij allemaal meemaakt

Slide 18 - Quiz

Spanning
  • situatie  of omgeving
  • open plekken
  • onverwachte draai
  • vermoeden van afloop
  • uitstel ontknoping
  • informatievoorsprong
  • cliffhanger

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Ruimte
1 Alle plaatsen die in verhaal voorkomen
2 Binnen of buiten
3 Ook het weer, geluiden en geuren
4 Functie: oproepen sfeer

Slide 21 - Slide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (1)
  1. de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, bijv. de middeleeuwen
  2. vertelde tijd: hoeveel tijd er in het verhaal voorbijgaat, bijv. een paar dagen, een jaar, één dag
  3. Verteltijd: het aantal blz. dat de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen

Slide 22 - Slide

Wat hoort allemaal bij 'tijd' (2)
  1. Chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn
  2. Terugverwijzing: een personage denkt aan of zegt iets over wat vroeger/eerder gebeurde. Vaak in een paar woorden/zinnen.
  3. Vooruitwijzing: er wordt iets gezegd over wat later zal gebeuren of wat personage hoopt of waar hij bang voor is

Slide 23 - Slide

Wat hoort allemaal bij tijd (3)
  1. Flashback: het hele verhaal gaat zelf terug in de tijd. Dit wordt uitgebreider beschreven. De volgorde van de gebeurtenissen wordt echt onderbroken.
  2. Flashforward: hetzelfde, maar dan vooruit in de tijd
  3. Bij Flashbacks en flashformwards is een verhaal niet-chronologisch.
FUNCTIE: spanning / meer info over het personage

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide