This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
1. Organismen
Slide 1 - Slide
Programma
Studiewijzer in Moodle
Leerdoelen
Uitleg
Aan de slag
Afsluiting
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de definitie geven van biologie;
Je kunt uitleggen wat een organisme is;
Je kunt de zeven levenskenmerken noemen;
Je kunt het verschil tussen levend, dood en levenloos uitleggen.
Slide 3 - Slide
Biologie
Biologie isde leer van het leven.
Biologie = het begrip
De leer van het leven = de definitie
Het woord ‘biologie’ is samengesteld uit de Griekse woorden bios en logos. Deze woorden staan voor: ‘leven’ en ‘wetenschap’ of ‘de leer van’.
Slide 4 - Slide
Wat hoort er bij biologie?
WEL
NIET
Slide 5 - Drag question
Een organisme
Als iets leeft, dan noemen we dat een levend wezen. De officiële naam is een organisme. Dus planten, bacteriën, dieren en schimmels.
Dus: een organisme is een levend wezen.
Wat bedoelen we met leven? En wat is het tegenovergestelde van leven? Dood of levenloos? Is levenloos hetzelfde als dood?
Het wordt zo wel erg ingewikkeld. Daarom is er afgesproken door alle wetenschappers, dat elk begrip één betekenis krijgt. Afgesproken!?
Slide 6 - Slide
Levend - dood - levenloos
Iets is levend als het levensverschijnselen vertoont.
Iets is dood als het geen levensverschijnselen meer vertoont.
Iets is levenloos als het nooit levensverschijnselen heeft vertoond.
Slide 7 - Slide
timer
2:30
Levend
Dood
levenloos
Slide 8 - Drag question
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 9 - Quiz
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 10 - Quiz
A
Levend
B
Dood
C
Levenloos
Slide 11 - Quiz
Wat maakt iets levend?
Om iets een levend organisme te mogen noemen moet hij levensverschijnselen vertonen.
Wat zijn levensverschijnselen?
Slide 12 - Slide
7 levensverschijnselen.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Video
Ademhalen
Ademhalen (gaswisseling) = uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide met de omgeving.
Elk organisme ademt.
Slide 15 - Slide
Voeden
Voeden = eten en drinken
Het maakt andere levensverschijnselen, zoals groeien en ontwikkelen, mogelijk.
Slide 16 - Slide
Uitscheiden
Uitscheiden = het verwijderen van afvalstoffen.
Het uitscheiden gebeurt door plassen, zweten en waterdamp uitademen.
Slide 17 - Slide
Bewegen
Bewegen = op eigen kracht van plaats veranderen.
Dat kan snel, maar ook zeer langzaam gebeuren.
Slide 18 - Slide
Voortplanten
Voortplanten = zorgen voor nakomelingen
Dieren krijgen jongen.
Planten maken zaden.
Bacteriën delen zichzelf.
Slide 19 - Slide
Waarnemen
Waarnemen = opmerken wat er in de omgeving gebeurt.
Zintuigen en prikkels
Slide 20 - Slide
Groeien
Groeien = groter en zwaarder worden van een organisme.
Organismen nemen voeding en water op om te groeien. Groei kan zowel in de lengte als in de breedte plaatsvinden.
Slide 21 - Slide
ademhalen
bewegen
voortplanten
ontwikkelen
uitscheiden
voeden
Slide 22 - Drag question
Kies twee levensverschijnselen uit. Bij het eerste levensverschijnsel geef je een voorbeeld van een dier. Bij het tweede verschijnsel geef je een voorbeeld van een plant.