Verwijswoorden

Verwijswoorden
1. Typ het verkeerde verwijswoord in.
2. Typ dan een streepje. Bijv.: die - dat
3. Daarnaast typ je de verbetering.
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwijswoorden
1. Typ het verkeerde verwijswoord in.
2. Typ dan een streepje. Bijv.: die - dat
3. Daarnaast typ je de verbetering.

Slide 1 - Slide

Voorbeeld:

Het is wel de waarheid en dat komt altijd boven water!

Slide 2 - Open question

Antwerpen heeft haar haven uitgebreid.

Slide 3 - Open question

Het team heeft haar tactiek gewijzigd.

Slide 4 - Open question

De regering heeft niet goed geluisterd naar zijn burgers.

Slide 5 - Open question

In het voorstel die hij deed, stonden nog veel onduidelijkheden.

Slide 6 - Open question

Jan gaf een bos bloemen aan zijn vriendin, waaraan hij veel te danken had.

Slide 7 - Open question

Toen we de televisie hadden aangesloten, bleek het een onscherp beeld te geven.

Slide 8 - Open question

Verwijswoorden
Kies uit: 

dat / wat

Slide 9 - Slide

Het eerste dat/wat me te binnen schiet, is dat ik haar naam vergeten ben.
A
dat
B
wat

Slide 10 - Quiz

Er is niets dat/wat mij daarvan kan weerhouden.
A
dat
B
wat

Slide 11 - Quiz

Het tijdschrift dat/wat ik nu aan het lezen ben, heb ik gisteren gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 12 - Quiz

Hij besloot te vertrekken, dat/wat we niet verwacht hadden.
A
dat
B
wat

Slide 13 - Quiz

Dat is nu precies dat/wat me absoluut niet bevalt aan onze relatie
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quiz

Het enige dat/wat ik kon doen, was toekijken.
A
dat
B
wat

Slide 15 - Quiz

Verwijswoorden
Kies uit: 

hen / hun

Slide 16 - Slide

Mama gaat naar oma en opa en neemt voor hen/hun iets lekkers mee.
A
hen
B
hun

Slide 17 - Quiz

Ik ga nu aan hen/hun vertellen dat ik niet meega naar de bioscoop.
A
hen
B
hun

Slide 18 - Quiz

Ik heb hen/hun gezegd, dat ik het een misselijke streek vind.
A
hen
B
hun

Slide 19 - Quiz

Mijn vader zal hen/hun wel even met zijn auto naar huis brengen.
A
hen
B
hun

Slide 20 - Quiz