Robbeknol, een Amsterdamse volksjongen, gaat in dienst bij Jerolimo Rodrigo, die uit Antwerpen gevlucht is voor zijn schuldeisers. Jerolimo geeft zich in Mokum (Amsterdam) uit voor welgestelde jonker, maar Robbeknol heeft al snel door dat hij in feite ‘niet een scherf (het) om zijn neers mee te klouwen’: hij heeft eigenlijk geen cent. Het belet de oplichter niet een tijdlang op kosten van naïeve lieden grote sier te maken. Wanneer Jerolimo’s Amsterdamse crediteurs hun geld finaal opeisen, verdwijnt Jerolimo met de noorderzon en staat Robbeknol weer op straat.