Werkwoordspelling klas 1 HV

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Werkwoordspelling

PVTT (persoonsvorm tegenwoordige tijd)

Zoek eerst het onderwerp dat erbij hoort!

Makkie! Gewoon 'lopen' gebruiken en dan doe je het altijd goed.

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Na een lange wandeling moesten wij wel even (rusten)

1. ruste
2. rusten
3. rustte
4. rustten

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

(Ondervinden) je veel last van die blessure?

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Spel het werkwoord tussen haakjes:

(Ondervinden) je veel last van die blessure?

1. Ondervind
2. Ondervint
3. Ondervindt

PVVT (persoonsvorm verleden tijd)

Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Zwakke werkwoorden 
Kijk bij het sexy fokschaap alleen naar de medeklinkers!

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld:

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.

1. koste
2. kosten
3. kostte
4. kostten

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!

1. beleefte
2. beleefde
3. beleevte
4. beleevden

INF (infinitief)

 Pas op: 

- Apen kunnen niet vliegen.
                  pvtt                   inf
Bij bovenstaande zin kun je voor beide werkwoorden 'wij' zetten, maar de persoonsvorm gaat voor. 

VD (voltooid deelwoord)

1. Zoek eerst de persoonsvorm!

2. Is deze een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden'?
3. Ja? Dan is het laatste werkwoord een voltooid deelwoord.

Voltooid deelwoorden beginnen vaak met ge-, be-, ver-, ont-, er-, her-, mis-.

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Er is deze week weer veel (gebeuren).

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Er is deze week weer veel (gebeuren).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).

1. beleefd
2. beleeft

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).

1. geleit
2. geleidt
3. geleid

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).

1. uitgesloofd
2. uitgeslooft

OVD (onvoltooid deelwoord)

Ander woord: tegenwoordig deelwoord

Het is nog bezig, terwijl je het doet. Er gebeuren dus twee dingen tegelijk.

Knipogend fietste hij voorbij.
De mannen vielen knokkend door de deur. 

Spel het werkwoord tussen haakjes:

(Huilen) zocht het kind naar zijn moeder.

1. Huilen
2. Huilend
3. Huilent

VD als BN 

(voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord)

Zie je achter een werkwoord een ZN staan dat erbij hoort?

Dan is het een VD bijv. gebruikt!

Zorg ervoor dat je het zo kort mogelijk schrijft (en moet goed uit te spreken zijn).

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Het (stranden) schip (worden) morgen losgetrokken.

1. gestrande, word
2. gestrandde, word
3. gestrande, wordt
4. gestrandde, wordt

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Het (verlaten) gebouw werd door krakers bezet.

1. verlate
2. verlaten
3. verlaatte
4. verlaatten

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De douane haalde de mensen met de (vervalsen) paspoorten er meteen uit.

1. vervalsde
2. vervalsden
3. vervalste
4. vervalsten

Einde