Formatieve toets H9 en 10.1

Formatieve toets H9 Genetica (30 vragen) 
en 10.1 fossielen (7 vragen)
Maak de toets rustig en helemaal zelf.
Bij meerkeuzevragen is 1 antwoord goed.
Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen
en zonder verwijswoorden.

Succes!
1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formatieve toets H9 Genetica (30 vragen) 
en 10.1 fossielen (7 vragen)
Maak de toets rustig en helemaal zelf.
Bij meerkeuzevragen is 1 antwoord goed.
Bij open vragen formuleer je in goede zinnen met de begrippen
en zonder verwijswoorden.

Succes!

Slide 1 - Slide

Gen
Celkern
DNA
Chromosoom
Allel

Slide 2 - Drag question

KLEIN
GROOT
Nucleotide
Stikstofbase
Gen
Genoom
Chromosoom

Slide 3 - Drag question

Er bestaan tussen soorten organismen grote verschillen in het aantal chromosomen dat in gewone lichaamscellen voorkomt. Het grootste aantal chromosomen is gevonden bij de varen Ophioglossum reticulatum: 1260.
Mieren van de soort Myrmecia pilosula hebben het kleinste aantal. Vrouwtjes van deze diersoort hebben slechts twee chromosomen per cel.
Hoeveel chromosomen bevat een eicel van de mier Myrmecia pilosula?

A
1 chromosoom
B
2 chromosomen
C
4 chromosomen

Slide 4 - Quiz

Hoe kan een chromosoom te weinig of te veel ontstaan?
A
Alleen tijdens meiose 1
B
Alleen tijdens meiose 2
C
Tijdens de mitose
D
Tijdens meiose 1 of meiose 2 of de mitose

Slide 5 - Quiz

Het turner-syndroom is een vorm van monosomie van de X-chromosomen. Deze meisjes zijn onvruchtbaar. Wat is het karyotype?

A
45, X, -1
B
46, XY, -Y
C
45, X0,-X/-Y
D
46, X, -1

Slide 6 - Quiz

Tijdens welke fase van de celcyclus worden de chromosomen verdubbeld?
A
M-fase
B
S-fase
C
Interfase
D
G1-fase

Slide 7 - Quiz

Gedrag bij mensen kan

1. zijn aangeleerd
2. worden bepaald door erfelijke factoren
A
1 . Waar 2. Niet waar
B
1 . Niet waar 2. Waar
C
Beide niet waar
D
Beide waar

Slide 8 - Quiz

Hoeveel erfelijk materiaal geeft een gameet (geslachtscel) door, ten opzichte van een gewone cel.
A
Net zoveel
B
2 x zoveel
C
1/4 x zoveel
D
1/2 x zoveel

Slide 9 - Quiz

Wat wordt beïnvloed door zowel je DNA als je milieu?
A
het genotype
B
het fenotype
C
de chromosomen
D
genexpressie

Slide 10 - Quiz

In de levercellen van veel mensen staan de genen voor het enzym alcohol dehydrogenase elk weekend 'aan'. De genen voor het maken van hemoglobine staan standaard 'uit'. Dit is een voorbeeld van...
A
translatie
B
dominantie
C
genexpressie
D
transcriptie

Slide 11 - Quiz

Een zeug die homozygoot is voor een ronde neus wordt gekruist met een beer die heterozygoot is voor de neusvorm. Ze krijgen 14 jongen die allemaal een ronde neus hebben. Wat is het genotype van de ouders?
A
ee X Ee
B
EE X ee
C
EE X EE
D
EE X Ee

Slide 12 - Quiz

Een zeug die homozygoot is voor een ronde neus wordt gekruist met een beer die heterozygoot is voor de neusvorm. Ze krijgen alleen jongen met een ronde neus. Wat is de genotypische verhouding EE : Ee?
A
1:1
B
1:3
C
3:1
D
4:0

Slide 13 - Quiz

2 gelijke allelen voor een eigenschap noemen we:
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
C
Homozygoot dominant
D
Homozygoot recessief

Slide 14 - Quiz

Wanneer beide ouders dezelfde erfelijke afwijking hebben, maar beiden door slechts op één van de twee chromosomen van een paar, dan...
A
hebben de kinderen 75% kans op de afwijking
B
hebben de kinderen altijd de afwijking
C
hebben de kinderen 25% kans op de afwijking
D
hebben de kinderen geen kans op de afwijking

Slide 15 - Quiz

Wat is onjuist over homologe chromosomen?
A
Homoloog houdt in dat per chromosomenpaar 1 chromosoom van de moeder komt en 1 van de vader
B
Homologe chromosomen bevatten dezelfde genen
C
Een karyogram bestaat uit homologe chromosomen
D
Homologe chromosomen zijn identiek

Slide 16 - Quiz

Het gen voor hemofilie is X-chromosomaal en recessief.
Welke voorouders zijn drager van het hemofiliegen?
A
1 en 2 en 6 en 7 zijn drager van het hemofiliegen
B
Alleen 1 en 6 zijn drager van het hemofiliegen
C
Alleen 2 en 7 zijn drager van het hemofiliegen
D
1 of 2 en 6 of 7 zijn drager van het hemofiliegen

Slide 17 - Quiz

Het gen voor hemofilie is X-chromosomaal en recessief.
Hoe groot is de kans dat de zonen 17/18 hemofilie hebben? en 19/20?
A
zowel 17/18 als 19/20: 25 %
B
zowel 17/18 als 19/20: 50 %
C
alleen 17/18: 25 %
D
Alleen 17/18: 50%

Slide 18 - Quiz

9.2 hh:
Een bepaald type doofheid bij mensen is erfelijk.
In de bron is een familiestamboom weergegeven.

Hoe erft dit type doofheid over?
A
Dominant, X-chromosomaal
B
Dominant, Autosomaal
C
Recessief, X-chromosomaal
D
Recessief, Autosomaal

Slide 19 - Quiz


      Sikkelcelanemie
Sikkelcelanemie is  een erfelijke vorm van bloedarmoede. Uit het bloedonderzoek kan blijken dat een kind sikkelcelanemie heeft, ook als beide ouders het niet hebben. Ook kan blijken dat de zoon of dochter drager is van de aandoening.
Wat kun je uit bovenstaande gegevens afleiden over de overerving van sikkelcelanemie?

A
De ziekte erft autosomaal over en is dominant
B
De ziekte erft autosomaal over en is recessief
C
De ziekte erft X-chromosomaal over en is dominant
D
De ziekte erft X-chromosomaal over en is recessief

Slide 20 - Quiz

Een ouder met vergroeide tenen krijgt een kind met iemand met losse tenen.
De eigenschap vergroeid is een recessieve eigenschap. Beide ouders zijn homozygoot. Hoeveel kans is er in de F1 op vergroeide tenen? geef aan in procenten

Slide 21 - Open question


Een gen bepaalt de snuitkleur van labradorhonden. Dit gen zorgt voor een zwarte of bruine snuit, waarbij zwart de dominante eigenschap is. Reuen (mannetjeshond) die alle homozygoot zijn voor bruin, dekken vijf homozygote zwarte vrouwtjeshonden. De jongen die hieruit ontstaan (F1), worden onderling gekruist. Wat is de kans op een bruine snuit bij de puppies (F2)? Geef de kans aan in procenten.

Slide 22 - Open question

Hoe noem je het als een allel dat homozygoot voorkomt, geen levensvatbaar individu oplevert?
A
gekoppelde overerving
B
draagster
C
letale factor
D
multipele allelen

Slide 23 - Quiz

Een bepaald recessief allel bij fruitvliegjes is letaal en X-chromosomaal.
- Kunnen er volwassen fruitvliegjes voorkomen die dit letale allel bezitten?
- Zo ja, welk geslacht hebben deze fruitvliegjes?
A
Ja, alleen volwassen mannetjes kunnen het recessieve allel bezitten.
B
Ja, alleen volwassen vrouwtjes kunnen het recessieve allel bezitten.
C
Ja, zowel volwassen mannetjes als vrouwtjes kunnen het recessieve allel bezitten.
D
Nee, er kunnen in het geheel geen volwassen fruitvliegjes voortkomen die het recessieve allel bezitten.

Slide 24 - Quiz



Het allel a is X-chromosomaal en recessief. Wanneer het dominante allel A ontbreekt, is er sprake van een letale factor. Een mannetjesmuis wordt gekruist met een voor dit gen heterozygote vrouwtjesmuis.
Welke geslachtsverhouding man : vrouw kun je verwachten bij het grote aantal jongen dat ze krijgen?
Een letale factor
A
1 : 1
B
1 : 2
C
2 : 0
D
3 : 1

Slide 25 - Quiz

Verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken/verbeteren voor de mens.
Aanbrengen van genetische eigenschappen op een organisme afkomstigen van een ander organisme
Een genetisch gemodificeerd organisme 
Een kunstmatige wijze van reproductie van organismen waarbij alle nakomelingen hetzelfde genotype hebben
Biotechnologie
Genetische modificatie
Transgeen
Klonen

Slide 26 - Drag question

Ongeslachtelijke voortplanting
Geslachtelijke voortplanting
Klonen
Stekken
Meiose
Weinig genetische variatie
Bevruchting

Slide 27 - Drag question

Sleep de begrippen naar de juiste omschrijving
Het aanbrengen van gewenste erfelijke eigenschappen bij organismen.
Verzamelnaam voor technieken om nieuwe erfelijke informatie aan te brengen in het DNA van organismen
De verzamelnaam van technieken waarbij men organismen gebruikt op producten voor de mens te maken
Een organisme dat genetisch gemodificeerd is noem je....
Genetische modificatie
Recombinant-DNA-technieken
Biotechnologie
Transgeen

Slide 28 - Drag question

Stamcellen zijn:
A
Cellen die niet meer kunnen delen
B
Cellen die niet goed meer functioneren
C
Ongedifferentieerde cellen die kunnen blijven delen
D
Ongedifferentieerde cellen die niet meer kunnen delen

Slide 29 - Quiz

Welke uitspraak over IVF is niet waar?
A
IVF betekent in-vitro fertilisatie.
B
Bij IVF worden eicellen en zaadcellen van de ouders gebruikt.
C
Uit IVF worden vaker meerlingen geboren dan bij natuurlijke bevruchting.
D
Bij IVF wordt de kern van de zaadcel van de man in de eicel geïnjecteerd.

Slide 30 - Quiz


De arts zei in het filmfragment: "Het kind is nog steeds jullie, maar dan het beste van jullie. Je kan 1000x een normale bevruchting hebben maar dit resultaat krijg je dan nooit".
Dit is embryo-selectie.  Embryo-selectie gaat altijd gepaard met:
A
KI (kunstmatige inseminatie)
B
IVF (in vitro fertilisatie)
C
ICSI (intra cytoplasmatische spermacel injectie)

Slide 31 - Quiz

Juist of onjuist

Het gebruik van gidsfossielen is een voorbeeld van relatieve ouderdomsbepaling.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quiz

Met hulp van gidsfossielen kunnen wetenschappers aardlagen dateren. Welke fossielen zijn het best te gebruiken als gidsfossielen?
A
Van een soort die voor korte tijd in een bepaald gebied voorkomt.
B
Van een soort die voor korte tijd wijdverspreid voorkomt.
C
Van een soort die gedurende lange tijd in een bepaald gebied voorkomt.
D
Van een soort die gedurende lange tijd wijdverspreid voorkomt.

Slide 33 - Quiz

Wat is de meest betrouwbare manier van het op leeftijd schatten van een krokodillenfossiel?
A
Vergelijken met varen-fossielen in dezelfde aardlaag
B
Vergelijken met dromaeosaurus- fossielen in dezelfde aardlaag
C
Absolute ouderdomsbepaling op basis van C14
D
Absolute ouderdomsbepaling op basis van C12

Slide 34 - Quiz

Voorbeeld C14:
Fossiel met 25% oorspronkelijke C14
en halveringstijd 5730 jaar is hoe oud?
timer
1:00
A
5730 jaar
B
11460 jaar
C
1433 jaar
D
22920 jaar

Slide 35 - Quiz

De halfwaardetijd van C-14 is 5736 jaar. Onderzoekers treffen fossiele resten aan waarin de verhouding C14/C12 = 1/64 is ten opzichte van deze verhouding in de atmosfeer. Hoe oud wordt dit fossiel geschat?
A
16000 jaar
B
32000 jaar
C
36000 jaar
D
64000 jaar

Slide 36 - Quiz


Om te berekenen hoe oud een fossiel is, kan gebruikt worden gemaakt van de halfwaardetijd van bepaalde radioactieve moleculen. Een levend organisme heeft een bepaald percentage 14C in het lichaam. Na hun dood vervalt de 14C langzaam: na 5730 jaar is nog de helft van het 14C over.
De leeftijd van het fossiel van Homo floresiensis is door middel van de radioactieve koolstof 14C-methode geschat op circa 18 000 jaar.
Welk percentage van de oorspronkelijke hoeveelheid 14C was er nog ongeveer over in de fossielen van Homo floresiensis?
A
6%
B
11%
C
23%
D
25%

Slide 37 - Quiz

Wat is een levend fossiel?
A
een dier dat sinds zijn ontstaan nauwelijks is veranderd
B
een dier dat heel oud kan worden
C
een modern dier dat erg lijkt op een uitgestorven soort

Slide 38 - Quiz

Waarom is een virus zo geschikt om gentherapie mee te doen?
A
Een virus is klein
B
Een virus is makkelijk zelf te maken
C
Een virus brengt automatisch zijn DNA in een cel
D
Een virus is makkelijk genetisch aan te passen

Slide 39 - Quiz

einde van de toets
Nu de toets delen met je docent
Daarna Ga je verder met H10: 
Ga naar: Magister, leermiddelen, Nectar online: H10: 
Maak de opdrachten van de paragraaf waar je bent gebleven.  

Slide 40 - Slide