This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wilma (schrikken) wakker, toen onze docent (schreeuwen).
A
schrikt, schreeuwt
B
schrok, schreeuwde
C
schrikt, schreeuwde
D
schrok, schreeuwt
Slide 3 - Quiz
(gooien) jij straks je sportkleren in de was, wanneer je je sporttas (uitpakken)?
A
Gooide, uitpakte
B
Gooi, uitpakte
C
Gooi, uitpakt
D
Gooide, uitpakken
Slide 4 - Quiz
Vorig jaar (houden) we een groot tuinfeest, omdat mijn ouders jarig (zijn).
A
houden, zijn
B
houden, waren
C
hielden, zijn
D
hielden, waren
Slide 5 - Quiz
Als Pim met de bus (gaan), (kunnen) hij het beste via Naarden gaan.
A
ga, kan
B
gaat, kan
C
gaan, kunnen
D
ging, kon
Slide 6 - Quiz
Je (melden) je nu ziek, terwijl we juist vandaag een vrije dag (hebben)!
A
meldt, hebben
B
meld, hebben
C
meldde, hadden
D
melde, hadden
Slide 7 - Quiz
Alle supporters (juichen), nadat Jamilla zojuist de bal in de kruising (koppen).
A
juichden, kopde
B
juichte, kopte
C
juichen, koppen
D
juichten, kopte
Slide 8 - Quiz
Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord: 'maar'. Ik (vinden, tt) geschiedenis niet leuk. Ik (halen, tt) hoge cijfers voor geschiedenis.
Slide 9 - Open question
Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'omdat'. De bouw van de winkel (zijn, vt) vertraagd. Archeologen (moeten, vt) eerst onderzoek doen.
Slide 10 - Open question
Maak een samengestelde zin. Gebruik het voegwoord 'en'. Een man (staan, vt) gisteren voor de deur. Hij (vertellen, vt) een zielig verhaal over zijn zieke hond.
Slide 11 - Open question
Noteer de juiste vorm van het werkwoord. Henk (hebben) zich aan zijn enkel (blesseren), toen hij gisteren (squashen).
Slide 12 - Open question
Noteer de goede vorm. Voordat de euro (komen), (hebben) we 750 jaar de gulden (gebruiken).
Slide 13 - Open question
Noteer de goede vorm. Lisa (hoeven) vandaag niet met de fiets naar school, want ze (worden) (ophalen) met de auto.