What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
haben&sein - verleden tijd
Even herhalen:
'hebben' - 'haben'
dan is het ... ich
A
hast
B
hat
C
habe
D
habst
1 / 26
next
Slide 1:
Quiz
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Even herhalen:
'hebben' - 'haben'
dan is het ... ich
A
hast
B
hat
C
habe
D
habst
Slide 1 - Quiz
tegenwoordige tijd:
ich habe
verleden tijd: ich
A
hatte
B
hattest
C
hattet
D
hatten
Slide 2 - Quiz
welke vertaling klopt:
Ik had me een keer als man verkleed tijdens carnaval.
A
Ich habet
B
Ich hatte
C
Ich hattest
D
Ich hättet
Slide 3 - Quiz
Klopt:
Ich hatte
mich als Mann verkleidet.
Er hatte
sich als Frau verkleidet.
Slide 4 - Slide
bij sein/zijn:
Ich war
ein schöner Mann.
(= schön = mooi)
Er war
eine schöne Frau
.
Slide 5 - Slide
Dus:
Tegenwoordige tijd: Ich bin
Verledentijd:
A
Ich wart
B
Ich warst
C
Ich war
D
Ich ben
Slide 6 - Quiz
Kies de juiste vorm:
Zij was vroeger een goede danseres.
A
sie wart
B
sie war
C
sie warst
D
sie waret
Slide 7 - Quiz
Stimmt!
Sie war
früher eine gute Tänzerin ;-)
Slide 8 - Slide
Er war ein guter Surfer.
Sie war eine gute Surferin
Slide 9 - Drag question
Jij hebt = Du hast
Jij had =
A
Du hattet
B
Du hatte
C
Du hattest
D
Du hatten
Slide 10 - Quiz
Had jij een witte trouwjurk?
A
Hatten du
B
Hattest du
C
Hat du
D
Haben du
Slide 11 - Quiz
Ja,
ich hatte
ein weißes Kleid an.
Slide 12 - Slide
Was jij ooit op een bruiloft?
Juiste vertaling van 'Was jij' is:
A
Waren du
B
Waret du
C
War du
D
Warst du
Slide 13 - Quiz
Combineren met een werkwoord:
Hij heeft met haar gesproken:
A
Er hat mit ihr gesprochen.
B
Er hast mit ihr gesprechen.
C
Er hast mit ihr gesprochen.
D
Er haben mit ihr gesprochen.
Slide 14 - Quiz
Combineren met 'zijn':
Zij is naar hem gegaan.
A
Sie bist zu ihm gegangen.
B
Sie bin zu ihm gegangen.
C
Sie sein zu ihm gegangen.
D
Sie ist zu ihm gegangen.
Slide 15 - Quiz
Vul zelf in: Hij was mooi opgemaakt.
(je hoeft alleen 'Hij was' in te vullen)
Slide 16 - Open question
Vul zelf in: Zij had hem opgemaakt.
Je hoeft alleen 'Zij had' in te vullen.
Slide 17 - Open question
Vul in: Ze waren heel klein.
(Vertaal ALLE 4 woorden)
Slide 18 - Open question
Vul in: Ze had hem lief.
Vertaal alle 4 woorden.
Slide 19 - Open question
Vertaal zelf: Hij was ook lief.
Vertaal alle 4 woorden.
Slide 20 - Open question
Vertaal zelf: Ze hadden zich verkleed.
Vertaal alleen 'Ze hadden'
Slide 21 - Open question
Vul zelf in: Ze waren heel mooi.
Vertaal alle 4 woorden.
Slide 22 - Open question
Nog even slepen
Wat hoort waarbij?
Ich Du Er Sie Es hatte hattest hatte ....
Slide 23 - Slide
HATTE
HATTEST
HATTEN
HATTET
ICH
DU
WIR
IHR
Slide 24 - Drag question
En nog een keer slepen met:
ICH DU WIR IHR war warst waren wart
Slide 25 - Slide
WAR
WARST
WAREN
WART
ICH
DU
WIR
IHR
Slide 26 - Drag question
More lessons like this
DHA3A Kapitel 1 haben&sein + werden - verleden tijd
19 days ago
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
DT3A Kapitel 1 haben&sein - verleden tijd
September 2022
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
DT3A Kapitel 1 haben&sein - verleden tijd
19 days ago
- Lesson with
23 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
haben&sein - verleden tijd
September 2024
- Lesson with
38 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Gesundheit 26-01 kader
January 2023
- Lesson with
20 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Anne Frank, das Hinterhaus
September 2022
- Lesson with
13 slides
by
Anne Frank House
History
Secondary Education
Primary Education
Age 11-13
Anne Frank House
haben&sein - verleden tijd
October 2024
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
haben&sein - verleden tijd
September 2021
- Lesson with
19 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3